Dolgraag wilde Niels Back (22) de master International Organisation aan de Universiteit Leiden volgen. Die volgt hij inmiddels ook, maar daarvoor moest hij zich wel wenden tot het College van Beroep voor de Examens en een half jaar in onzekerheid zitten.
In november 2018 meldde Back zich aan voor de master. Een paar dagen voor kerst werd hij afgewezen: hij voldeed niet aan de toelatingseisen. Back had wel een passende vooropleiding achter de rug, de bachelor politicologie, maar hier stond hij gemiddeld een 6,4 voor. Om te worden toegelaten tot de master International Organisation moet de student echter een ‘goede academische prestatie laten zien door een gemiddelde van een 7 en/of andere indicatoren’. Kortom: bij een gemiddelde lager dan een 7 moeten andere factoren een doorslaggevende rol spelen.
Back vindt dat hij aan die eis voldeed: ‘Ik heb onder andere een bestuursjaar ondernomen, verschillende commissies gedaan, nog een tweede bachelor gedaan, stage gelopen bij een politieke partij en een stage gedaan bij de Nederlandse ambassade in Stockholm. Je zou zeggen dat dit voldoende zou moeten zijn om een master International Organisation binnen te komen, zeker volgens de formulering "en/of"’.
Hij ging informeel in beroep bij de toelatingscommissie, maar die hield voet bij stuk. De mailwisseling tussen Back en de toelatingscommissie is ingezien door Mare. Daarin stelt de commissie dat zij alle studenten die een lager gemiddelde dan een 6,5 hebben, definitief afwijst. Die eis staat echter niet geformuleerd in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Een student op basis van die eis de toegang tot de master ontzeggen, mag dus helemaal niet.
Back wist dat en zag een laatste kans om toch te worden toegelaten: hij ging formeel in beroep bij het College van Beroep voor de Examens. Daarmee was voorlopige toelating snel geregeld, maar op de uitspraak voor definitieve toelating moest hij de maximale termijn van tien weken wachten. ‘De zitting was eind februari, begin mei werd mijn beroep gegrond verklaard. In de tussentijd vroeg ik me af of ik nu voor Jan Lul aan het studeren was.’ Momenteel staat hij voor de master een 7,9.
Lid van het College van Beroep voor de Examens Adriaan Rademaker herinnert zich de casus. ‘Zijn extracurriculaire activiteiten speelden een rol om hem toch toe te laten’, vertelt hij.
Voorzitter van de toelatingscommissie van de masters Politieke Wetenschap Francesco Ragazzi zag door de en/of-formulering echter ruimte voor interpretatie. Een student met een gemiddelde van bijvoorbeeld een 6 vindt de commissie überhaupt niet in aanmerking komen voor de master, ongeacht het aantal extracurriculaire activiteiten. Maar door de uitspraak van het College van Beroep moet de commissie daarvan terugkomen: ook een student met een 6 moet nog steeds de mogelijkheid hebben te worden toegelaten. ‘Met dat cijfer is de kans niet zo groot dat je de master binnenkomt’, waarschuwt Ragazzi, ‘maar als commissie alsnog de indruk heeft dat de student het niveau aankan, is het eventueel mogelijk.’
Het College van Beroep vindt dat de commissie de eisen duidelijker moet formuleren. Ragazzi begrijpt die kritiek. ‘De omschrijving zoals die er nu staat, voldoet duidelijk niet. Die gaan we dus aanpassen.’ Onder meer de ‘en/of’-formulering wordt vervangen door ‘of’. Ook vindt het College dat duidelijker moet worden wat valt onder extracurriculaire activiteiten. ‘Wat de precieze tekst gaat worden, weet ik nog niet, maar we gaan veel scherper aangeven wat we bedoelen met "andere indicatoren"’, aldus Ragazzi.
Toch ziet Ragazzi ook een nadelig gevolg van deze beroepszaak. ‘De commissie heeft discretionaire vrijheid en dat is belangrijk, omdat elk dossier van een student anders is. Als je meer specificaties vastlegt, dan krijgt de commissie minder armslag. Er zullen nu dus ook niet meer studenten worden toegelaten. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat meer randgevallen het juist niet redden.’
Door Vincent Bongers en Sebastiaan van Loosbroek
Volgens Adriaan Rademaker van het College van Beroep voor de Examens hebben masteropleidingen verschillende redenen om een bepaald cijfergemiddelde te eisen van de student. ‘Bijvoorbeeld als je vanuit het hbo doorstroomt en een tekort in je vooropleiding hebt’, legt Rademaker uit. ‘Maar het kan ook een rol spelen bij de toelating tot een researchmaster. Dat zijn de meer competitieve masters waaraan vaak extra eisen worden gesteld zodat alleen de betere studenten worden toegelaten.’ Die toelatingseisen moeten gedefinieerd staan in de Onderwijs- en Examen Regeling (OER).
De master International Organisation is echter geen researchmaster en Niels Back, die in eerste instantie werd afgewezen, komt niet van het hbo. Toch hanteert de master een gemiddelde van een 7 als criterium. Mag dat? ‘Ja, dat is legitiem’, zegt Rademaker. ‘Maar je moet bij afwijzing altijd de mogelijkheid krijgen een andere master te volgen die aansluit bij je bachelor.’
Dat hoeft dan niet eens een Leidse master te zijn, zegt juridisch adviseur Marlies de Boer: ‘Een passende masteropleiding aan een van de Nederlandse universiteiten volstaat op grond van de Wet op het hoger onderwijs.’
Back vindt dat ‘belachelijk’. ‘Leiden wil graag het Harvard aan de Noordzee zijn, maar ze moet accepteren dat ze dat niet is. Een student die hier zijn bachelor heeft gehaald, moet ook gewoon een master in Leiden kunnen doen.’
De Universiteit Leiden biedt 75 masters aan. Voor lang niet al deze opleidingen is een selectieprocedure. Psychologie, een van de grotere studies in Leiden, heeft bijvoorbeeld geen selectie voor de reguliere master.
‘Het is heel eenvoudig bij ons’, aldus Arjaan Wit, de opleidingsdirecteur van psychologie. ‘We hebben voor de eenjarige masteropleiding geen selectieprocedure. Er is wel een pakket aan toelatingseisen: die staan in de Onderwijs- en Examenregeling van de master.’ Daar staat bijvoorbeeld in dat studenten die een bachelor psychologie in Leiden hebben behaald en de juiste specialistische vakken hebben gevolgd, zich voor de master kunnen inschrijven. Daarnaast is er bijvoorbeeld nog een eis die betrekking heeft op voldoende beheersing van het Engels. ‘Je krijgt toegang tot de eenjarige masteropleiding als je voldoet aan die eisen’, zegt Wit. ‘De tweejarige master is formeel wel selectief. De hoogte van de eerder behaalde cijfers doet er daar wel toe; er wordt competitief geselecteerd wanneer we meer aanmeldingen krijgen dan we denken aan te kunnen. Maar tot nu toe was onze capaciteit van circa 60 studenten per jaar nog voldoende.’
Heel anders gaat het bij de master Jeugdrecht, een opleiding die alleen in Leiden wordt aangeboden. ‘We krijgen aanmeldingen uit heel Nederland’, legt mastercoördinator Yannick van den Brink uit. ‘We kunnen maar vijftig studenten toelaten. We hebben 45 plekken in september en vijf in februari. In september moeten we meestal rond de tien tot vijftien studenten afwijzen. In februari verhoudingsgewijs wat meer omdat we dan maar vijf plekken hebben. ‘Het totaalplaatje is belangrijk als het gaat om toelating. We nemen de cijferlijsten uiteraard wel mee in de beoordeling, maar het is niet zo dat we uitgaan van een minimumgemiddelde. Het kan bijvoorbeeld zijn dat iemand met een 6,5 gemiddeld wel binnenkomt en een student met een 7 niet. We willen juist af van de enorme oriëntatie op die cijfers. ‘Als studenten in een motivatiebrief heel goed kunnen uitleggen waarom ze de master graag willen doen, dan is dat van belang. Of als uit het cv blijkt dat iemand bij de Kinderrechtswinkel werkt, dan weegt dat ook mee.’