Wanneer de man tegen Mina opbotst, dwarrelt het Rapenburg naar beneden. De wind wiegt de kaart heen en weer voordat het landt in het laatste restje natte sneeuw op de kille straatstenen van het echte Rapenburg. De sneeuw verwelkomt de kaart met open armen; als de warmte van een innige knuffel verspreidt het water zich van de zwart-witte bomen langs de zijkanten van de prent naar de vergeelde gracht in het midden tot het water als een 3D-film uit de afgebeelde gracht lijkt te vloeien.
Mina verstijft. Met trillende vingers verstevigt ze haar grip op de rest van haar ansichtkaarten om het ijs in haar aderen het hoofd te bieden. Ze staart naar de kaart op de grond. Nog geen half uur in Leiden en ze heeft er nu al eentje verpest. Een herinnering aan haar oma is weggevaagd in enkele seconden, alsof het nooit heeft bestaan. Tastbaar bewijs van haar geschiedenis is verpest door de modder van nu.
De ogen van de man vergroten zich als in een cartoon, terwijl hij zich herhaaldelijk verontschuldigt en de kaart uit de gesmolten sneeuw grist. De bedrading van zijn oordopjes bevrijdt zich van zijn telefoon terwijl hij zich voorover bukt, waardoor Amsterdamse Grachten door de straat schalt en meerdere voorbijgangers verdwaasd omkijken.
De man duwt de slappe kaart in Mina’s handen en probeert de draad zo snel mogelijk weer terug in zijn telefoon te proppen. De witte kerstlichtjes in de verenigde frontlinie van bomen langs de gracht verlichten het schaamrood op zijn wangen, een mooi contrast tegen de wintergrijze gebouwen.
Mina kan een glimlach niet onderdrukken naarmate het nummer vordert en de wangen van de man alsmaar roder en roder worden. Haar oma zou zwaar teleurgesteld zijn in zijn muzieksmaak. ‘Waarom gaan dat soort liedjes altijd over Amsterdam?’ vroeg Oma Janna elke keer als Amsterdamse Grachten op haar primitieve radio voorbijkwam. ‘Waarom nooit eens een keertje over Leiden? Mijn stad heeft ook grachten, hoor. Zo bijzonder is Amsterdam niet.’
Zodra de man zijn oordopjes weer heeft ingeplugd en zich nog maar een keer heeft verontschuldigd, sprint hij weg, de gure winternacht in. Mina kijkt niet naar hem om, maar bestudeert het handgeschreven bericht op de ansichtkaart met ingehouden adem. Ze slaakt een zucht van opluchting wanneer ze het nog steeds kan lezen. Alleen de krullen van wat letters zijn uitgelopen; de inkt breekt los van de regels alsof het de lijntjes te beknellend vindt.
Lieve Nellie,
Wat is het Rapenburg mooi hè? Maar weet je wat nog beter is? Ik denk dat ik de liefde van mijn leven heb gevonden.
Liefs,
Janna
Mina strijkt met haar vingers over de gele vlek op de ansichtkaart, het resultaat van koffie verkeerd drinken dat verkeerd afliep. De warme herinnering uit haar verleden ontdooit de vrees in haar hart, maar haar vingers kunnen niet stoppen met trillen als ze haar rugtas van haar rug zwaait en de kaart voorzichtig wegstopt tussen de pagina’s van een ongelezen boek.
De ansichtkaarten zijn de weinige puzzelstukjes die ze heeft van haar oma’s leven. Hoewel ze allemaal trots werden gepresenteerd op het dressoir in haar woonkamer, weigerde haar oma erover te praten. Ze fronste slechts haar wenkbrauwen en schudde haar hoofd, haar rimpels strak en absoluut in haar afwijzing, maar haar ogen zacht in nostalgie.
Slechts één keer, op Mina’s achttiende verjaardag, had Oma Janna stiekem naar Mina gewenkt toen haar moeder even weg was. Ze had de ansichtkaart van het Rapenburg meegenomen, waar toen nog niemand koffie op had gemorst, en wees naar een specifieke boom.
‘Dat is waar ik Alfred heb ontmoet.’
‘Wie is Alfred?’
Oma Janna glimlachte met een ondeugende twinkeling in haar ogen, alsof de eerste sterren van de avond gekozen hadden zich in haar blik te verzamelen in plaats van de nachtelijke hemel. Haar rimpels leken niet meer zo plechtig toen ze sprak: ‘Iemand uit een ver verleden.’
Mina ritst haar rugzak dicht en pakt haar telefoon erbij om de route op te zoeken. Haar oma was dan wel een Leidenaar in hart en nieren, maar Mina was opgegroeid in Amsterdam. Ze werpt een snelle blik op de volgende ansichtkaart in haar bundel, een kaart van het Gravensteen, en typt dat in het zoekbalkje in. Mina werpt haar rugzak over haar schouders, trekt haar wollige muts over haar oren en begint weer te lopen. De lantaarnpalen langs het Rapenburg verlichten haar weg in het vroege donker. Ze doen haar een beetje denken aan de lantaarnpaal van Narnia; in plaats van een nieuwe wereld te ontdekken, ontdekt ze de wereld van haar oma’s verleden.
Als ze aankomt bij het Gravensteen, houdt ze de ansichtkaart omhoog om de beelden te vergelijken. Het één is een zwart-wit foto, genomen van genoeg afstand om het Gravensteen en enkele andere gebouwen op de afbeelding te krijgen. Er is geen mens te bekennen; de kille stenen hebben slechts elkaar als gezelschap. Misschien kruipen ze wel dichter bij elkaar in de winter; misschien wijkt het cement voor een innigere verstrengeling tegen de kou.
Het echte gebouw is warmer, levendiger. De rode luiken accentueren het gebouw zoals Oma Janna’s nagellak ooit deed bij haar. De kerstlichtjes in de kale bomen brengen een gevoel van veiligheid met zich mee. Het grootste verschil met de ansichtkaart is echter dat er in het echt mensen aanwezig zijn op het plein, drie silhouetten in het donker. De man draait een vrouw in het rond. Ze lachen breeduit naar elkaar, maar de derde persoon staart naar hen met onverhulde haat. Ze slaat haar armen over elkaar en laat haar lippen dezelfde strakke lijnen aannemen als haar figuur. Als de dansende vrouw even niet kijkt, knipoogt de man naar de andere vrouw. De vrouw lacht terug naar hem. De ijspegels in haar ogen verdwijnen alsof ze slechts een schaduw waren die zijn licht heeft weggenomen.
Mina houdt de ansichtkaart omhoog onder de kerstlichtjes van de boom. Mina houdt de ansichtkaart omhoog onder de kerstlichtjes van de boom.
Lieve Nellie,
Alfred introduceerde me vandaag aan Marie. Hij kent haar al langer, zegt hij, maar hij heeft alleen maar oog voor mij. Nellie, hij heeft gevraagd of ik met hem wil trouwen. Ik heb ja gezegd!
Liefs,
Janna
De laatste ansichtkaart is een foto van de Burcht. Mina’s schouders buigen zich automatisch naar voren als ze aan de laatste wandeling begint. Niet door het gewicht van haar rugtas, al heeft ze het idee dat het gewicht vertienvoudigd is in de laatste tien minuten. Haar vingers klemmen zich weer trillend om de ansichtkaarten terwijl ze op Google Maps tuurt naar de goede weg.
Ze weet wat er gebeurd is, al die jaren geleden, maar het met eigen ogen zien is anders dan het horen uit haar moeders mond, een maand na haar oma’s begrafenis. Het zien van de Burcht is definitief op een bepaalde manier. Het betekent het einde van haar oma en Alfreds verhaal.De Burcht is indrukwekkender in het echt. Op de ansichtkaart is slechts een muur te zien met kantelen, een statige afbeelding van een statige plek. De foto voelt onvoldoende, alsof het nooit een accuraat beeld zal geven van het gebouw, hoe lang en intens iemand er ook naar kijkt. Het voelt eenzaam. Op de foto kan men de geesten van het verleden immers niet voelen.
De Burcht bezoeken in het echt is een volledig andere ervaring. Mina treedt binnen door de toegangspoort en beklimt de trap, een eenzaam figuur in de kille nacht omringd door rijke geschiedenis. Het is moeilijk voor te stellen dat belagers hier ooit probeerden binnen te dringen, maar het is makkelijk om haar oma voor zich te zien: een gele winterjas, lang, bruin haar, en een grote glimlach. Ze heeft geen rimpels van ouderdom op haar gezicht, slechts rimpels in haar jurk omdat ze geen zin had om te strijken. Ze houdt Alfreds hand vast en lacht naar hem in hun laatste momenten samen.
De geesten van weleer strijken langs Mina’s armen en geven haar kippenvel. Ze sluit haar ogen en haalt diep adem. Haar bonzende hart kondigt de twist in haar oma’s verhaal aan die Mina al lang kent. Ze beklimt de trap naar het uitzichtpunt van de Burcht, de avond oneindig en beklemmend tegelijkertijd. De wind ruist door haar haar en Mina doet alsof het haar oma is die haar geruststelt. Ze haalt een paar keer diep adem voor ze de ansichtkaart tevoorschijn haalt. Deze kaart heeft geen postzegel.
Lieve Nellie,
Ik ben met Alfred naar de Burcht geweest. Zie je de muur op de afbeelding? Dat is waar ik hem naar beneden heb geduwd.
Liefs,
Janna
‘Als ik nog één keer iets over elfen lees, pak ik mijn geweer.’
Net als bij alle serieuze rechtspraak geldt ook voor het juryberaad van de Mare-Kooyker-Kerstverhalenwedstrijd het geheim van de raadkamer. Maar terugkijkend op deze twintigste editie van onze literaire competitie is één ding overduidelijk: elfen zijn het onuitroeibare onkruid onder de ingezonden personages, talrijker nog dan kerstmannen, Messiassen en al-dan-niet-suïcidale-in-de donkere-gracht-staarders.
Laat bovenstaande noodkreet (van een niet nader te noemen jurylid) daarom een goedbedoelde aanmoediging zijn voor toekomstige deelnemers: nokken met die elfen. Schrijf gewoon een goed verhaal!
Dat lukte overigens in de meeste gevallen wél. De jury (bestaande uit schrijvers Arjen van Veelen, Christiaan Weijts en Mare-hoofdredacteur Frank Provoost) stapte in een tijdmachine en flitste langs vele eeuwen: van het bloedige beleg van Leiden via een hedendaagse volksmenner tot de nabije toekomst waarin nostalgische Mars-kolonisten een kijkje komen nemen in een oude Albert Heijn. Dat laatste verhaal was overigens ingediend als graphic novel door Liza van Eyk, die daarvoor een eervolle vermelding verdient.
‘Een eigen plan’ blinkt uit door de levendige dialoog, die een prettige schwung heeft, en fraai laat zien hoe subtekst werkt. Biologiestudent Floris Krieger maakt van iets ogenschijnlijk kleins – een toevallige ontmoeting in de hortus – een reeks scènes die zowel spannend als ontwapenend zijn. Subtiele humor en lichtvoetigheid kenmerken dit verhaal dat we bekronen met de derde prijs (en €50 aan boekenbonnen).
‘What’s in it for Willem?’ is een intrigerende alternatieve geschiedenis van de Leidse universiteit. Via een stelsel van tunnels, waar wrede oogstpraktijken plaatsvinden, krijgt de lezer een minder zoetsappige oprichtingsmythe gepresenteerd die tot op het eind in suggesties gehuld blijft en daardoor des te meer te denken geeft. Filosofiestudent Eric Faassen wint er de tweede prijs (en €75 aan boekenbonnen) mee.
‘De Leidsche ansichtkaarten’ is een fonkelend en tegelijkertijd huiveringwekkend verslag van een koude avond spoorzoeken langs Leidse lieux de mémoire. Gewapend met Google Maps en drie oude ansichtkaarten probeert kleindochter Mina de lang verborgen gebleven historie van haar oma tot leven te wekken.
Hoewel ze inmiddels weet wat grootmoeder op haar kerfstok heeft, herbeleeft ze die kille wraak door heden en verleden op elkaar te laten botsen. Student Engelse taal en cultuur Mirthe Zoontjes schreef niet zozeer een whodunit maar een spannende wheredunit en is daarmee de welverdiende winnaar van de eerste prijs (en €250 aan boekenbonnen).
Op 8 januari zal Lize Spit de prijzen uitreiken in boekhandel Kooyker, 19:30 u.
Interview met de winnaar: ‘Schrijven biedt voor mij een uitweg van de realiteit’
Gefeliciteerd! Hoe kwam je op het idee voor dit verhaal?
Mirthe Zoontjes: ‘Omdat ik niet echt bekend ben met Nederlandse muziek, heb ik een keer een playlist opgezet met alleen maar Nederlandse nummers. Toen kwamen achtereenvolgens Het Dorp en Aan De Amsterdamse Grachten voorbij van Wim Sonneveld.
‘De nostalgie in het nummer Het Dorp sprak tot me, vooral hoe die nostalgie werd beschreven door de ansichtkaart die de hoofdpersoon heeft van zijn geboortedorp. Ik bedacht me dat niet alleen de afbeeldingen maar ook de teksten van ansichtkaarten een kijkje geven in het verleden. Het leek me daarom interessant om het verhaal van een personage te ontdekken via ansichtkaarten en zo het verleden te laten leven in het heden.’
Schrijf je al lang en wil je ook echt de literatuur in?
‘Ik begon met schrijven toen ik ongeveer elf jaar oud was, toen ik een verhaal schreef over een dief die zijn bivakmuts kwijt was en daarom halsoverkop een regenboogmuts moest leren breien van de lokale breiclub.
‘Later ben ik komische fantasy-verhalen gaan schrijven met serieuzere thema’s en af en toe wat korte verhalen over crime fiction.
‘Schrijven biedt voor mij een uitweg van de realiteit en geeft me tegelijkertijd de kans om de realiteit op andere manieren weer te geven dan gebruikelijk is. Ik heb echter nog geen concreet doel voor ogen en zal blijven schrijven zolang ik het leuk vind. Gelukkig is daar het einde nog lang niet van in zicht.’
Wie zijn je voorbeelden?
‘Als student Engels is het bijna onmogelijk een lijst te maken zonder Engelse auteurs als Mary Shelley, Charlotte Brontë, Bram Stoker en Charles Dickens te noemen, wiens boeken terecht als klassiekers worden gezien. Iets meer eigentijdse auteurs die ik bewonder zijn Madeline Miller en Terry Pratchett vanwege hun fantasierijke en originele manieren van verhalen vertellen.
‘Het waren echter de Nederlandse auteurs die me op de eerste plaats aan het lezen hebben gebracht, zoals Jan Terlouw en Thea Beckman, en die me voor het eerst hebben geïnteresseerd in literatuur, zoals Arthur Japin en Doeschka Meijsing.’
Wat koop je van de €250 aan boekenbonnen?
‘Van alles! Behalve non-fictie en zowel Nederlandse als Engelse literatuur ga ik ook proberen om mijn horizon te verbreden door meer poëzie te lezen.’