Hoe we tegenwoordig denken over werkdruk is een erfenis van de negentiende eeuw, zegt hoogleraar geschiedenis van de Geesteswetenschappen Herman Paul. ‘In de vroegmoderne tijd hadden hoogleraren in eerste instantie alleen een onderwijstaak. Onderzoek was nog geen verplichting maar veel meer liefhebberij. Pas rond 1800 moesten geleerden niet uitsluitend goede docenten zijn, maar ook goede onderzoekers.’ Daar kwam het begeleiden van promovendi nog bij. ‘Door die extra taken kregen ze het ineens veel drukker.’
Het was de tijd dat een belangrijke academische waarde in zwang raakte: productiviteit. ‘Van een Duitse hoogleraar uit het eind van de negentiende eeuw was het motto: “Publiceren, publiceren, zo veel en zo snel mogelijk.” Dat is nog niet publish or perish, maar output werd wel heel belangrijk.’
Opofferen
Daaraan werd nog een belangrijke academische waarde gekoppeld: loyaliteit. ‘De wetenschap, daar zette je je eindeloos voor in, daar offerde je je vrije tijd en gezondheid voor op.’
Paul baseert zich op talloze levensbeschrijvingen, necrologieën en in memoriams van geleerden. ‘Op individueel niveau zijn deze bronnen notoir onbetrouwbaar, want over een overleden hoogleraar zeg je geen vervelende dingen, maar ze zijn buitengewoon interessant om te weten te komen wat er van hen werd verwacht en welke strategieën zij gebruikten om met de werkdruk om te gaan.’
In die bronnen keren steeds dezelfde verhalen terug. ‘Geleerden werkten door tot in de kleine uurtjes en zochten de grens op van wat fysiek mogelijk was. Om wakker te blijven deden ze hun voeten in een teiltje koud water, dronken ze elk uur zwarte koffie of strooiden zand in hun ogen of mond. Sommigen liepen urologische problemen op omdat ze niet aan de call of nature gehoorzaamden en talloze hoogleraren ontwikkelden oogproblemen omdat ze bij slecht licht bleven lezen.’
Workaholism
Het ging zelfs bijna zo ver dat doodgaan moest wijken voor de wetenschap. ‘Er waren hoogleraren die op hun sterfbed nog hun laatste drukproeven corrigeerden. Zij leefden letterlijk voor hun werk.’ Kritiek op die leefwijze is in de bronnen bijna niet te vinden. ‘Het werd niet gezien als een teken van zwakte of workaholism, maar als toewijding aan de goede zaak.’
De vraag die Paul zich op het symposium stelt, is: gelden die waarden van productiviteit en loyaliteit anno 2021 nog?
‘Productiviteit is een makkelijke: de universiteit is oneindig veel bureaucratischer en massaler geworden, maar nog steeds vinden wij dat een goede wetenschapper productief moet zijn, die veel publiceert en vaak van zich laat horen door middel van valorisatie. Ook al begint die productiviteit nu tegen grenzen aan te lopen, we zien dat deze waarde diep binnen de universitaire gemeenschap is ingesleten.’
Zinloos
Maar loyaliteit heeft andere vormen aangenomen ten opzichte van twee eeuwen geleden. ‘In de negentiende eeuw zagen de wetenschappers vaak nog nut in wat hen werd opgedragen. Nu krijgen we van de universiteit en subsidiegevers administratieve taken die als zinloos worden ervaren. Denk aan eindeloze verslaglegging van onderzoeksprojecten, of dat ik dit gesprek met Mare als valorisatie-activiteit moet doorgeven aan het NWO door middel van een ingewikkeld webformulier. Dat draagt niet bij aan goede wetenschap.’
Die bureaucratische rompslomp heeft gevolgen voor de intrinsieke motivatie, zegt Paul. ‘De wetenschapper was vroeger een veel vrijer mens dan tegenwoordig, het was meer een keuze om druk te zijn. Nu is er een spanning ontstaan tussen wat ze wíllen doen en de taken die de academische gemeenschap hen oplegt. Het maakt uit of je heel druk bent met waar je zelf in gelooft, of met dingen die je daar juist van afhouden.’
Aardappels schillen
Een ander verschil is de verschoven balans tussen werk en privéleven. ‘Bijvoorbeeld door verschuivende genderpatronen. Negentiende-eeuwse geleerden verschoonden niet de luiers van hun baby’s en schilden ook niet de aardappels in de keuken. Dat deed moeder de vrouw, al dan niet bijgestaan door een meid of knecht. De professor kon zich terugtrekken in zijn studeerkamer. Nu verdelen we de zorgtaken veel eerlijker. Op het moment dat de aandacht voor partner en kinderen in het gedrang komt, vinden we dat een probleem.’
Die veranderingen hebben er mede voor gezorgd dat er nu massaal wordt geprotesteerd tegen te hoge werkdruk, denkt Paul. Heel anders was dat twee eeuwen geleden, toen er nauwelijks kritiek werd geleverd. Als de huidige situatie in de negentiende eeuw had bestaan, was er dan ook geklaagd? ‘Dat denk ik wel’, zegt Paul. ‘Die loyaliteit zou toen ook een grens hebben gehad. Negentiende-eeuwers zouden met grote verbazing kijken naar de moderne universiteit. Sterker, ze zouden er nauwelijks een universiteit in herkennen.’
Heroïsch beeld
Paul vindt de protesten dan ook begrijpelijk. ‘Als je je afvraagt hoe het kan dat de universiteit ondanks chronisch geldgebrek toch nog redelijk functioneert, dan is dat omdat mensen bereid zijn ‘s avonds en in het weekend door te gaan met hun werk, zelfs als de universiteit dat op papier niet van hen eist.’
De uitdaging is anders te denken over wat een succesvolle wetenschapper is, vindt Paul.
‘We zien nu nog steeds een heroïsch beeld van een hoogleraar die ondanks alle druk toch nog in staat is dat ene geweldige boek te schrijven voor een breed publiek. We hebben behoefte aan nieuwe rolmodellen: die van geleerden die nee durven te zeggen en die minder productief durven zijn. We moeten onze loyaliteit leren begrenzen. Afbakenen is niet voor losers. Het is de kunst van het balanceren.’
Symposium Academische werkdruk in historisch perspectief. Vrijdag 8 oktober van 12-16 u. Lokhorstkerk, Pieterskerkstraat 1. Aanmelden via www.gewina.nl