Mariëlle Bruning, u schreef als hoogleraar jeugdrecht mee. Wat was de aanleiding?
‘Het was een verzoek van de ondersteunende dienst Parlement & Wetenschap, die eigenlijk een brug slaat tussen wetenschap en politiek. De vraag was: wat kun je vanuit juridische en pedagogische wetenschappelijke inzichten zeggen over uithuisplaatsingen?
‘Er is veel maatschappelijke discussie over. Er heerst onvrede over het gebrek aan mogelijkheden voor ouders om tegen uithuisplaatsingen op te komen en de machteloosheid die daarbij komt kijken.
‘Kamerleden wilden weten: wat kunnen we uit de wetenschap meenemen, wat moeten we als eerst oppakken? Samen met collega’s heb ik gekeken wat er juridisch en pedagogisch in de laatste jaren aan onderzoeksresultaten bekend is geworden over uithuisplaatsingen.’
Wat viel jullie op?
‘Vanuit de juridische invalshoek: er is echt te weinig rechtsbescherming voor gezinnen die te maken krijgen met uithuisplaatsing. Zij staan in zo’n procedure als relatief zwakke partij tegenover een machtig overheidsapparaat. Het jeugdbeschermingsstelsel functioneert op dit moment slecht. Op papier lijkt het goed geregeld, maar in de praktijk wordt het niet waargemaakt.
‘Bijvoorbeeld: als kinderen uit huis geplaatst worden, is het de bedoeling dat je zoveel mogelijk doet als overheid om ze zo snel mogelijk weer terug te plaatsen. Maar daarvoor is hulpverlening nodig, jeugdzorg dus, en die is onvoldoende beschikbaar. Dan kan er niet ingezet worden op terugplaatsing, en op een gegeven moment zitten kinderen ergens zo lang dat ze niet meer kunnen worden teruggeplaatst. Het systeem hapert.’
En vanuit de gedragswetenschappelijke onderzoeken?
‘Daaruit blijkt onder meer dat bepaalde vooroordelen bij degenen die beslissen over uithuisplaatsingen bepalend kunnen zijn. Er zijn beslissers die denken: ouders kunnen verbeteren, dus dit komt nog wel goed, en er zijn anderen die vinden dat een uithuisplaatsing altijd beter is bij een slechte thuissituatie. Het is belangrijk dat we daar meer onderzoek naar doen zodat beslissers zich bewust worden van hun bias, want dat het van zulke dingen afhangt, is best eng.
‘Ook blijkt uit verschillende onderzoeken dat uithuisplaatsing helemaal niet tot verbetering van het kind leidt. Kinderen worden soms verschillende keren overgeplaatst en dat is slecht voor ze, ze hebben juist behoefte aan stabiliteit. Dan kun je je afvragen: wat zijn we dan eigenlijk aan het doen?
‘Wij willen niet zeggen dat alle uithuisplaatsingen moeten worden voorkomen, er zijn echt situaties waarin iedereen het erover eens is dat het kind ergens anders moet wonen. Als dat bijvoorbeeld bij opa of oma kan, is het al een heel ander verhaal.’
Jullie schrijven ook dat kinderen soms onnodig in gesloten instellingen belanden, omdat er geen alternatief is.
‘Wat het probleem is: soms kan een kind echt niet langer thuisblijven of op de plek waar het op dat moment zit, en dan is er alleen een gesloten plek beschikbaar. Rechters staan dan met hun rug tegen de muur. Zij kunnen niet beslissen wat de beste plaats voor iemand is, dat doen de instanties. Rechters kunnen alleen “ja” of “nee” oordelen.
‘Er zouden dus meer open residentiële plekken moeten zijn, zodat kinderen daar terecht kunnen. Ook zou de kinderrechter meer toezicht moeten kunnen houden op de uitvoering van uithuisplaatsingen, zodat die meer kan dan alleen passief beslissen.
‘Maar uiteindelijk begint het met zorgen dat die uithuisplaatsing wordt voorkomen. Er worden nu heel weinig effectief bewezen interventies gedaan voor overgegaan wordt tot een uithuisplaatsing. Daar moet echt in worden geïnvesteerd.’