Op een tafeltje in het Groot Auditorium in het Academiegebouw staat een foto van twee officieren van de Landmacht, gekleed in ceremonieel tenue, compleet met witte handschoenen en sabel.
Een van de militairen op de afbeelding is paranimf luitenant-kolonel Ivor Wiltenburg. Hij feliciteert luitenant-kolonel Martijn van der Vorm, vriend en collega, die net met succes zijn proefschrift heeft verdedigd.
Anderhalf jaar later staat Van der Vorm weer op dezelfde plek, opnieuw gekleed in ceremonieel tenue, nu als paranimf van Wiltenburg. Alleen is zijn goede vriend er zelf niet meer bij. Wiltenburg overleed namelijk op 5 september 2023, een dag voordat hij zijn proefschrift zou verdedigen, aan een ziekte.
In een vol auditorium verdedigt Van der Vorm samen met paranimf majoor Ivar van der Steen het proefschrift van zijn overleden vriend. In het onderzoek verwerkte Wiltenburg zijn eigen ervaringen. Hij ging in 2007 op missie in Afghanistan, als onderdeel van een zogeheten Operational Mentoring and Liaison Team (OMLT) dat in Uruzgan lokale militairen moest opleiden (zie kader).
Op de eerste rij in het auditorium zit de familie van de overleden officier, onder wie zijn vrouw Joanique en zijn drie kinderen.
Tijdens het lekenpraatje heeft Van der Vorm het even lastig. ‘Een heel goede vriend verliezen is niet zomaar iets’, zal hij achteraf vertellen. ‘Ik mis hem nog elke dag. Bij de eerste alinea kwam de emotie al en dan moet je je zien te herpakken. De mensen in de volle zaal zagen dat ik het in die fase wat moeilijk had en zij knikten me bemoedigend toe. Dat gaf me kracht.’
Van der Vorm en Wiltenburg kenden elkaar van een programma dat de Nederlandse Defensie Academie (NLDA) heeft opgezet om officieren de mogelijkheid te geven om te promoveren. ‘Wij waren de eerste lichting: de jonge honden op de faculteit in Breda. We zijn allebei uitgezonden geweest naar Afghanistan, maar wel op verschillende momenten.’
Krijger
Wiltenburg publiceerde twee boeken over Afghanistan: Met geweer en geduld en een reconstructie van de Slag om Chora waar hij in 2007 zelf bij betrokken was.
‘Ivor was de operationele krijger’, vertelt Van der Vorm. ‘Hij was heel direct, soms zelfs een beetje lomp. Ik ben rustiger, een meer academisch gevormde officier.’
Wiltenburg was commandant van de Charlie Eagles compagnie van de Limburgse Jagers. ‘Hij gaf leiding aan 150 mannen en vrouwen. Aan een proefschrift werken is een andere wereld. Hij moest daar nog meer aan wennen dan ik, maar heeft zijn weg gevonden.’
Vanwege zijn postuur kon hij mensen ‘best een beetje afschrikken als ze hem voor het eerst zagen’. Maar zijn ‘aanstekelijke persoonlijkheid’ maakte dat meteen weer goed. ‘Als hij een generaal ging videobellen voor het proefschrift, zag hij bijvoorbeeld een hond in de kamer liggen en daar ging hij dan heel enthousiast op in: “Wat mooi! Ik zit er ook over te denken om een hond te nemen!” Of hij brak het ijs door over cricket of rugby te beginnen, en dan kreeg hij vervolgens onderhands stukken toegeschoven.’ Zijn vriend zat altijd vol ideeën, zegt Van der Vorm, en niet alleen academische. ‘Hersenscheten, zo noemden we die.’
‘Ivor had een paar absurdistische plannen voor deze ceremonie’, zegt Martijn Kitzen, hoogleraar irreguliere oorlogvoering en speciale operaties, in zijn laudatio. ‘Zo leek het hem als voormalig lid een leuk idee om een aantal leden van de studenten rugbyvereniging onaangekondigd hun clublied te laten zingen. Sfeer gegarandeerd. Voor de mensen die de tekst niet kennen: het academische gehalte is gering.’
Toch wordt er ook serieus gedebatteerd door de paranimfen en de oppositiecommissie. ‘Ivor wilde geen cadeautjes’, legt Van der Vorm uit. Bijzonder hoogleraar militair-maatschappelijke studies Theo Brinkel gaat in op de cultuurverschillen tussen de Afghaanse en de Westerse militairen. ‘In onze ogen zijn de Afghanen vreemde militairen: niet vechten tijdens de ramadan, ongericht hun machinegeweer leegschieten. De Nederlandse militairen waren niet geselecteerd op hun diplomatieke kwaliteiten. Ook Ivor niet…’
De zaal moet lachen.
Brinkel vervolgt: ‘Zijn deze fundamentele culturele verschillen te overbruggen?’
‘Hooggeleerde opponens, dank voor deze vraag,’ reageert Van der Vorm. ‘Sommige geïnterviewden omschreven dit als “intercultureel geneuzel”. Alle militairen kunnen immers toch dezelfde skills leren? Maar die culturele verschillen zijn er gewoon. Het is een vak apart om hier goed rekening mee te houden. Dat is een moeilijk opgave, maar het kan.’
Als de laatste vraag is beantwoord, zegt promotor Frans Osinga, hoogleraar War Studies: ‘Ik verklaar bij deze dat Ivor Wiltenburg is bevorderd tot doctor.’ Commissiesecretaris Bas Rietjens, bijzonder hoogleraar Intelligence in War and Conflict, overhandigt de promotiebul aan de weduwe.
verdriet en gemis
Brigade-generaal Peter van der Tuin reikt namens de landmacht het brevet Hogere Wetenschappelijke Vorming uit aan de familie. ‘Leave no man behind’, zegt hij. ‘Dat is een van onze kernwaarden. We laten niemand achter, en vandaag doen we recht aan Ivor, een officier in hart en nieren. Maar naast een officer was hij ook een scholar. De kennis die hij heeft opgedaan maakt ons elke dag een beetje beter en daar zijn we hem dankbaar voor.’
Joanique komt als laatste aan het woord. ‘Ik sta hier met een dubbel gevoel’, zegt ze. ‘Aan de ene kant het verdriet en het gemis dat Ivor hier zelf niet kan staan. Toen we hoorden dat de prognose heel slecht was, werd de promotie vervroegd van 8 november naar 6 september. Dit was het moment waar hij naar toeleefde en dat hem op de been hield. Opgeven is nooit iets voor Ivor geweest. Maar ook de sterkste man kon het niet redden.
‘Aan andere kant is er nu de trots op wat hij heeft gepresteerd. Ivor genoot ervan zich onder te dompelen in kennis. De samenwerking met Martijn maakte het onderzoek makkelijker. Ivor heeft zoveel plezier gehad in de samenwerking en aan jullie vriendschap. Ik kan je niet genoeg bedanken.’
‘We hadden de afspraak dat we paranimf zouden zijn bij elkaars verdediging’, zegt Van der Vorm nadien. ‘Die belofte is nu ingelost.’
Ivor Wiltenburg was lid van een Operational Mentoring and Liaison Team (OMLT) dat in 2007 naar Afghanistan vertrok om lokale militairen op te leiden. Het team had maar zeer beperkte kennis van de Afghanen, schrijft Wiltenburg in het voorwoord van zijn proefschrift. ‘In Uruzgan kregen we te maken met de bureaucratie van het Nederlandse leger, de Taliban die op de loer lag en, het allerbelangrijkste, de specifieke Afghaanse krijgerscultuur.’
Ze spraken de taal niet, hadden vaak geen diplomatieke vaardigheden en waren jonger dan de Afghaanse militairen, schetst Wiltenburg. ‘Dat zorgde voor de nodige problemen in een maatschappij waar senioriteit erg belangrijk wordt gevonden.’ De Afghaanse militairen leken in de ogen van de Nederlanders ‘a rag-tag band of oddballs’ die scherp contrasteerde met hun in het westen opgeleide collega’s. Het was dan ook niet eenvoudig om hen te trainen.
Het onderzoek richt zich op de vraag hoe het Verenigd Koninkrijk, Nederland en België deze teams inrichtten, begeleidden en zich gaandeweg aanpasten. Conclusie: er waren zoveel Nederlandse militairen nodig voor andere taken, dat ‘het adequaat vullen van het OMLT een voortdurend probleem bleef’.
Verder constateert Wiltenburg dat de Nederlanders ‘moeite hadden om de geleerde lessen goed over te brengen naar de opvolgers. Na het beëindigen van de uitzending werden ook de rapportages van de commandanten veelvuldig genegeerd door de directie operaties van de krijgsmacht. Met het beëindigen van de Nederlandse bijdrage in Uruzgan in 2010, verviel ook de noodzaak van het formeren van de OMLTs, en de geleerde lessen werden niet geformaliseerd of geïnstitutionaliseerd, ondanks dat de Nederlandse krijgsmacht veelvuldig blijft deelnemen aan zogeheten Security Force Assistance operaties.’
Ivor Wiltenburg
Adapting to Improve: The Odyssey of the Operational Mentoring and Liaison Teams of the United Kingdom, the Netherlands and Belgium