Achtergrond
Contra-expertise over affaire Hofman: archeologen zouden wetenschappelijke integriteit niet hebben geschonden
Er is onvoldoende bewijs waaruit zou blijken dat archeologenkoppel Corinne Hofman en Menno Hoogland de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Dat concluderen twee Maastrichtse fraude­onderzoekers in een contra-expertise die in handen is van Mare.
Sebastiaan van Loosbroek
woensdag 4 september 2024

In mei publiceerde de Leidse universiteit een vernietigend onderzoeksrapport waaruit bleek dat Hofman en Hoogland zich decennialang hebben schuldig gemaakt aan ernstig sociaal grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie, manipulatie, pesten, uitlachen en bespotten. De archeologen misbruikten hun machtspositie, trokken openlijk de kwaliteit van medewerkers in twijfel en brandden hun werk af.

Ook vond de interne onderzoekscommissie het ‘aannemelijk’ dat het duo de wetenschappelijke integriteit schond door datamanipulatie en het zich onrechtmatig ‘toe-eigenen van onderzoeksmateriaal van derden’. Het college van bestuur startte daarop een ontslagprocedure tegen Hofman, waarvan de zaak op 10 oktober bij de kantonrechter dient.

Twee leden van de commissie wetenschappelijke integriteit van de Universiteit Maastricht, Bruno de Witte en Sjaak Koenis, concluderen nu echter dat er onvoldoende bewijs is voor schendingen van de wetenschappelijke integriteit en dat die aantijgingen dus niet mogen meewegen in het besluit Hofman te ontslaan. Het verzoek voor hun contra-expertise komt van Hofman en Hoogland, maar De Witte en Koenis zijn voor hun onderzoek benaderd door de Leidse hoogleraar en universitaire vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit Jan van Ruitenbeek. Ze ‘kennen geen van de betrokken partijen’, schrijven ze in hun verslag, ‘en hebben ook geen nader contact met hen gehad’.

Volgens De Witte en Koenis is er ‘geen aanleiding om te spreken van schending van wetenschappelijke integriteit, zelfs niet van bedenkelijk gedrag, en hoogstens van een enkele lichte tekortkoming’, en is er ‘onvoldoende bewijs om het verzoek tot ontbinding van Hofmans dienstverband (mede) te rechtvaardigen’.

Schroevendraaier of Leatherman?

Dat geldt volgens hen óók voor het meest opvallende incident uit het onderzoeksrapport: volgens drie getuigen zouden tijdens een veldwerkexpeditie in 2009 in St. Lucia in een depot ‘op gewelddadige wijze en zonder vergunning gebitsresten uit skeletten’ zijn ontvreemd. Die zouden uit een schedel zijn getrokken met een tang, zonder de benodigde vergunningen en ‘zonder acht te slaan op de in de archeologie algemeen aanvaarde ethische en technische regels’.

Maar Hofman en Hoogland verklaren nu schriftelijk dat de ‘regels met betrekking tot het extraheren van tanden op dat moment nog niet bestonden’ en dat het verwijderen van de gebitsresten ‘op een vakkundige manier met een Leatherman multitool is uitgevoerd en niet met een hamer en schroevendraaier’ zoals in het onderzoeksrapport staat. Dat de vergunning ontbrak was ‘een formaliteit’: snel na de gebeurtenis was de vergunning er wel. Er ontbrak wel een exportvergunning voor het vervoeren van de resten naar Leiden, wat ertoe leidde dat ‘het materiaal de eerste jaren na de gebeurtenis helemaal niet gebruikt kon worden’, aldus het duo.

Op basis van dat verweer concluderen De Witte en Koenis dat ‘niet voldoende is onderbouwd’ dat het koppel de ‘normen voor goede onderzoekspraktijken inzake de extractie van menselijke resten’ heeft overschreden.

‘Hofman is wereldwijd gecanceld, persona non grata geworden, arbeidsongeschikt en onder behandeling’

Verder hebben De Witte en Koenis ‘geen bewijzen gevonden van kwalijke omgang met de toegang tot data’ en stellen zij dat hier geen gedragsregels zijn overtreden. Datzelfde geldt voor kwesties rond auteurschap, zoals klachten over het afdwingen van co-auteurschap op publicaties, het toevoegen van auteurs om niet-inhoudelijke redenen en het onthouden van erkenning voor bijdragen in het onderzoek. ‘Wij menen dat deze gevallen niet wijzen op serieuze problemen met betrekking tot auteurschap’, aldus de twee. ‘Aan het auteurschap van de kleine groep klagers is in het algemeen aantoonbaar recht gedaan’.

Twee klagers meldden dat Hofman druk op hen uitoefende om in hun werk te verwijzen naar publicaties van Hofman. Hofman en Hoogland stellen dat ‘verwijzen naar eigen publicaties een grijs gebied vormt bij het doen van gezamenlijk onderzoek of bij de begeleiding van studenten of PhD’s’.

De Witte en Koenis vinden die verdediging ‘overtuigend’, temeer omdat de onderzoekscommissie ‘niet de moeite heeft genomen om in de aangedragen gevallen te onderzoeken of deze verwijzingen naar eigen werk verdedigbaar of laakbaar waren’. Hun conclusie: ook hier is de Gedragscode niet overtreden.

Waarde 

Om twee redenen is de vraag wat de contra-expertise waard is. Ten eerste is die uitsluitend gebaseerd op drie schriftelijke bronnen: het adviesrapport van de onderzoekscommissie, het verzoek van de Universiteit Leiden tot ontbinding van het dienstverband van Hofman en het verzoek tot contra-expertise, opgesteld door Menno Hoogland en Corinne Hofman.

Ten tweede gaat de contra-expertise uitsluitend in op de vermeende schending van de wetenschappelijke integriteit, terwijl de klachten van de negentien melders voor een groot deel gingen over het sociale wangedrag van Hofman en Hoogland, zoals te lezen in het onderzoeksrapport.

Toch ziet Petra Charbon, de advocaat van Hofman en Hoogland, steun in de contra-expertise voor haar verdediging op 10 oktober. Dat schrijft ze in een brief aan juristen van de Universiteit Leiden die dateert van 28 augustus en waarvan ook een kopie naar de universiteitsraad is gestuurd.

Volgens haar is er ‘geen redelijke grond’ om Hofman te ontslaan, ‘blijft er niets over’ van de bevindingen van de onderzoekscommissie over de wetenschappelijke integriteitskwesties en noemt ze de onderzoekscommissie ‘niet onafhankelijk’, omdat alle leden aan de Leidse universiteit zijn verbonden.

Ook de rol van de decaan van de faculteit Archeologie, Jan Kolen, ‘verdient afkeuring’. Volgens Charbon heeft hij actief gezocht naar melders, droeg hij verschillende petten, is hij ook zelf onderzoek gaan doen en zou hij Hofman ‘volledig onverwacht op een uitermate intimiderende wijze hebben benaderd met meldingen’. Ook zou Hofman maar één dag de tijd hebben gekregen om juridisch advies te regelen.

Wereldwijd gecanceld

Daarnaast schrijft Charbon dat de openbaarmaking van het onderzoeksrapport tot ‘gigantische schade heeft geleid’ voor Hofman: ‘Zij is wereldwijd gecanceld, persona non grata geworden, het is haar door het college verboden naar de universiteit te komen, zij is geïsoleerd gemaakt en geraakt en inmiddels is zij arbeidsongeschikt en onder behandeling’.

Volgens Charbon is Hofman door het college ‘volkomen verkeerd en uitermate onzorgvuldig behandeld’ en is de handelwijze van het college ‘bestuurlijk grensoverschrijdend’. In de brief doet ze een ‘dringend beroep’ op het college van bestuur om de ontslagprocedure een halt toe te roepen en ‘het gesprek aan te gaan over een gezamenlijke oplossing in ieders belang’. Gebeurt dat niet en zet het college ‘deze ramkoers door’, dan zal zij de rechtbank op 10 oktober verzoeken de ontslagprocedure teniet te doen en ‘substantiële financiële vergoedingen’ te vragen.

Ter voorbereiding van die rechtszaak heeft Charbon namens Hofman op 12 juli een Woo-verzoek ingediend bij de Universiteit Leiden. Zo wil ze onder meer schriftelijke en mondelinge verklaringen inzien, schriftelijke verslaglegging van de gesprekken op basis van audio-opnames en nagezonden correspondentie. Uit een andere brief van Charbon, aan de rechtbank in Amsterdam die is gestuurd op 28 augustus, laat Charbon weten nog geen reactie van de universiteit te hebben gekregen terwijl de termijn op 23 augustus zou zijn verstreken.

‘De informatie is van groot belang voor het voeren van verweer’, schrijft de advocaat. Zij vraagt de rechtbank in de brief om de ‘definitieve uitkomsten van het Woo-verzoek af te wachten alvorens het ontbindingsverzoek te behandelen’.

‘Het oordeel is aan de rechter’, reageren universiteit en archeologiedecaan

Universiteitswoordvoerder Caroline van Overbeeke wil niet inhoudelijk reageren op de contra-expertise en de brieven van Charbon. Op de stand van zaken rond het Woo-verzoek ‘kunnen en mogen we niet ingaan vanwege privacy-regels, maar in het algemeen kunnen we wel zeggen dat we ons aan de wet houden bij de behandeling van elk Woo-verzoek, en dus ook aan termijnen waarbinnen een en ander moet plaatsvinden, en ons dus ook houden aan de regels die voor eventuele verlenging of opschorting gelden’.

Ook decaan van Archeologie Jan Kolen wil niet inhoudelijk reageren op de aantijgingen van Charbon jegens hem in de brief aan juristen van de universiteit. ‘Voor een correcte weergave van mijn rol als decaan in het proces verwijs ik naar het gepubliceerde onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie’, laat hij weten. ‘Het oordeel is nu verder aan de rechter.’