Columns & opinie
Kerstverhaal 3e prijs: De wedstrijdroeiers
donderdag 15 december 2016

Ik keek naar buiten. De rode busjes stonden op een bijna lege parkeerplaats waar verder alleen bladeren rond waaiden. Af en toe deed de wind een busje schudden. Het waaide heel hard. Naam en voorletters alstublieft! We hadden alles online gereserveerd, ik had helemaal mijn rijbewijs in zitten scannen, omdat S het persé van tevoren wilde doen, maar nu moest alles alsnog ingevuld. De grootste maat, die we besteld hadden, was er niet. En ook geen verhuisdekens. Ik vond het schreeuwerige roodgeel van de busjes sowieso stom, en de rare slogans, alleen daarom zou ik er al niet heen gaan. Maar volgens S was dit de goedkoopste. Bij het afrekenen betaalden we alsnog bijna het dubbele van de ‘inclusief-prijs’ op de website. Ik las een busje voor: Huur…….. niet te duur! De caissière verontschuldigde zich. ‘Dat is exclusief btw en schoonmaak.’ Ze vond het zelf ook verwarrend, zij ze.

Even later reden we hun oude straat in. Ze had gebeld dat we eraan kwamen: hij stond al buiten. Ik wist dat als hij nu zou zeggen: sorry dit was een fout, S terug zou gaan. Ik wist ook dat S dat eigenlijk hoopte. Ze parkeerde het busje een meter van de stoep. S was niet zo’n goede chauffeur. Een paar weken geleden was ze met zijn auto nog keihard langs een paaltje geschraapt. Twee deuren waren helemaal ingedeukt. ‘Lekker voor hem,’ had ze daarover gezegd, ‘Ga ik niet meer betalen.’ Ze stapte uit en ik parkeerde het busje opnieuw.

Ik bleef nog heel even zitten en zag ze daar staan, aan de overkant. Hij zag er slecht uit. Ik had de afgelopen weken stevig op S ingepraat: dat ze beter verdiende, iemand zou vinden met dezelfde muzieksmaak, het gebruikelijke. Maar toen ik hem zo zag kreeg ik toch ook medelijden met hem. Ik wist dat S haar best deed hem zich er zo rot mogelijk over te laten voelen. Dat was gelukt.

Hij gaf bij het begroeten een ongemakkelijke knuffel, maar ik voelde dat hij het wel meende. ‘Hoe gaat ie?’ Dat vond ik nou écht een stomme vraag voor het moment. Maar wat kon je anders? En wat moest ik eigenlijk zeggen? Ik keek naar S. ‘Ja,’ begon ik, maar er volgde geen toelichting. Ik zei dat het zo hard waaide. Ja, zo hee, knikten hij, en S knikte ook, echt heel hard, onwijs.

Zo stonden we daar. En ineens zag ik ze. Ze liepen de hoek om, lang, gespierd, vrolijk en blond. ‘Zijn ze daar?’ S draaide zich om. Ze waren het: de wedstrijdroeiers. Wij konden samen nooit alles tillen, had ze gezegd, haar broertje was op vakantie, maar regelde twee sterke jongens. We begroetten ze overdreven vrolijk. Ze wisten waarvoor ze kwamen, haar broertje had het uitgelegd. Misschien zouden ze nog iets zeggen van, klote hee, kan gebeuren. Maar ze deden alsof ze van niets wisten, en ik zag S opgelucht kijken. We stelden onszelf voor, maar ik vergat direct hun namen.  

‘Nou boys,’ zei ik, ‘aan de slag?’ We waren blij dat we konden beginnen. Maar hij keek nog naar het busje. Hij vroeg aan S of we geen grotere hadden kunnen huren: dit paste toch niet? Hij had het zo voorzichtig mogelijk gezegd. Ik zag de ogen van S tranen. ‘Er was geen groter busje bij de verhuur,’ zei ze, en begon zachtjes te huilen. Ze keek hem verwijtend aan. ‘Ík heb hier niet voor gekozen.’ Ik zag hem schrikken. S zou een scéne gaan schoppen. ‘Nee nee,’ zei hij snel, ‘het kan wel passen.’ De wedstrijdroeiers vielen bij: ja, want een van hen was laatst nog verhuisd, er zat toch altijd meer ruimte in zo’n busje dan je dacht. ‘Ja precies!’ Ik dacht dat ook. Ik liet de roeiers snel even zien wat er allemaal mee moest, want ik had het lijstje gisteren nog met S zitten maken. Ze had de hele avond gehuild. ‘Maar dit is echt beter’ had ik gezegd ‘dan hoef je morgen niet meer na te denken.’ Beneden probeerde hij haar te kalmeren. Hij had het zo niet bedoeld, zei hij, het kwam wel goed, anders konden we ook nog zijn auto lenen. Ik zag dat die gerepareerd was.

Hij begon met de roeiers met kasten te sjouwen. Die had zij nog met haar moeder samen uitgezocht en wilde ze daarom persé meenemen. In haar nieuwe huis pasten ze niet. Ik had met mijn ouders geregeld dat de kasten bij hen in de schuur konden staan. Mijn moeder had gevraagd of S ze dan niet beter daar kon laten? ‘Maar hij wil ze niet’ had ik uitgelegd. Ik durfde niet te zeggen dat ze alleen maar in de weg kwamen te staan omdat S ze niet bij hem wilde laten.

Inmiddels stonden de kasten al bijna in het busje. Het zou proppen worden. S en ik liepen naar buiten met een wasrek en een strijkplank. Die stonden niet op het lijstje dat we gemaakt hadden. ‘Het wasrek?’ Hij keek me verbaasd en hulpeloos aan. ‘Moet dat wasrek mee?’ Ik haalde mijn schouders op. Dat wist ik natuurlijk allemaal niet, het leek mij ook wel raar, dat wasrek, gezien S met huisgenootjes ging wonen, die toch ook wel een wasrek hadden. ‘Ehm,’ zei ik, ‘ehh’, maar S had vlak achter me gelopen. ‘En de strijkplank ook’ zei ze ‘want die zijn van mij.’ Ze hadden die van hem toen weggegooid, omdat die van haar beter waren. Hij stelde voor ze te verdelen. Ik zag een nieuwe scéne aankomen, dat S dit toch ook niet gewild had, dat het zo opeens was, dat ze zomaar op straat gegooid werd, dat het toch allemaal niet eerlijk was. ‘Neem maar’ zei hij haastig, ‘oke’. Ze zette het wasrek triomfantelijk tegen het busje. Ik zette ongemakkelijk de strijkplank ernaast.

S had zich de afgelopen weken vaak vergeleken met ‘een vuilniszak die aan de straat gezet wordt’, ‘een vies vaatdoekje’ of ‘een hond die aan een boom geknoopt wordt als het gezin op vakantie gaat’. Daar plaagde ik haar dan een beetje mee totdat we er samen om lachten. Ze had gezegd dat ze het niet aan had zien komen en dat ze dit nooit gewild had. Ik probeerde haar te herinneren aan die avond, dat weekend, toen die ene keer, wanneer S weleens belde dat ze het allemaal niet wist en of ze zo nog wel verder wilde. Zo plotseling was dit niet. Maar dat maakte haar tot nu toe alleen nog maar verdrietiger.

Ze stonden nog steeds tegenover elkaar. ‘Sorry’ zei hij. ‘Het spijt me echt.’ Ik zag tranen in haar ogen. Maar daar kwamen juist de wedstrijdroeiers met een bed naar buiten en zagen het tafereel bij het busje. ‘Het waait hard hee’, riepen ze, ‘zoo hee!’ Toen S ze aan hoorde komen veegde ze snel haar tranen af. ‘Thanks boys!’ We liepen terug het huis in, het bed ging in de bus. De strijkplank waaide om, viel tegen zijn auto en maakte een dikke kras.  

Binnen pakte S de ventilator. Het kon hier in de zomer zo heet worden, daarom had ze die ooit gekocht. Hij paste niet in haar nieuwe kamer. Maar ze zou hem natuurlijk niet achterlaten, gewoon omdat.

Van de week had hij ineens gebeld. Hij had zijn Netflix-wachtwoord veranderd, maar zij mocht nog steeds wel op zijn account. ‘Zodat ik heel december series kan kijken zeker?!’ S had aan de telefoon gehuild. Hij had voorgesteld nog uit eten te gaan. S had de stille hoop dat het weer goed zou komen. ‘Goh’ had ik gezegd. Ik besloot dat eerlijk zijn het beste was. ‘Dit klinkt hard, maar dat gaat niet gebeuren. Ga niet met hem uit eten.’ Maar S ging toch en belde me erna huilend vanuit de trein. Ze had snel in zijn telefoon gekeken toen hij naar de wc was en appjes gelezen ‘van een of ander wijf’. Ik facebookte ‘dat wijf’ en zocht naar iets onaardigs om over haar te zeggen. Ze leek me wel leuk. Ik zei: ‘ze lijkt me echt stom.’ Ze had spijt van het kijken. ‘Ik weet ook niet waarom ik dat deed’ zei ze later in de kroeg. ‘Ik wil zoiets helemaal niet weten.’

De ventilator had ik aangepakt. Die zou niet meer in de bus passen, dus ik zou er de hele weg mee op schoot zitten, terwijl we dat kutding alleen maar meenamen om niet te laten liggen. Wat een gezeik eigenlijk. De roeiers kwamen lachend de trap op stampen. S droogde snel haar gezicht. ‘We hebben alles. We gaan.’

Hij stond op de stoep met een buurman te praten. Die had natuurlijk dat busje gezien. Hij keek naar de ventilator en toen naar mij. ‘De ventilator ook?’ ’Die heeft S nodig’ verklaarde ik. Hij en S gaven elkaar een lange knuffel. Hij begon bijna te huilen. Maar de wedstrijdroeiers kwamen doei zeggen: joviale handgebaren, paste allemaal, goed gewerkt, hard gewaaid! Ik zag nu pas wat er op onze bus stond en lachte. Want verhuizen is een feest.

Door Josine Heijnen

Dit verhaal werd derde in de Mare-Kooyker Kerstverhalenwedstrijd 2016. Lees ook het verhaal van de winnaar en de nummer twee. Het juryrapport staat hier