Columns & opinie
Kerstverhaal 2e prijs: Kerstklok
donderdag 15 december 2016

Tafel aan de kant. Kast open. Oude prenten optillen en het kistje pakken. Ik maak het open zoals ik het altijd doe. Voorzichtig het sleuteltje erin, dan hoor ik nog net het geluid van het slot dat zich opent. Het geluid is belangrijk. Het hoort bij het ritueel.

Het was al een tijd geleden dat ik het kistje openmaakte. Toch zeker een week of acht. Lilly zit in Italië voor onderzoek. Als historica kun je er volgens haar niet omheen om soms het veld in te gaan, en zodoende vertrok ze met collega Quinten om onderzoek te doen, naar oude waterputten in het noorden van Italië. Ik vraag me dan af of dat hele veldwerk niet wat overbodig is. Wat is er nog wat wij niet weten? Ik kijk naar de boekenkast die inmiddels twee hele muren van ons huis beslaat. Wat staat er niet al geschreven, en wat kunnen wij daar nog aan toevoegen?

De derde avond, alleen in dit huis, moest ik er weer aan denken. Soms komt dat ineens, zonder aanleiding. Nu was de aanleiding er wel. Lilly is immers weg, waardoor ik achterblijf. Dan moet ik mezelf maar vermaken, en soms heb ik dan de neiging lichtelijk melancholisch te worden. Die neiging had ik vroeger al, maar vroeger was ik minder vaak alleen.

Het ritueel voer ik nog regelmatig uit, met als resultaat de beloning van de herinnering. Het is immers niet het tastbare wat zich in mijn kist bevindt, dat mij roert. Dat zou volgens de strenge namen op de boekenkaften oppervlakkig zijn denk ik. Ik weet niet of ze gelijk hebben, al die schrijvers, maar ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat het ook mij niet om de materie gaat. 

Zodra ik de klik van het openende kistje hoor komt het gevoel van vroeger in mij naar boven. Het gevoel dat ik voor heel even niet alleen ben. Dan hoor ik de klank van Lilly’s stem, waarmee ze dingen zei die mij aan het lachen maakten.

Nee, nu nog niet. Ik draai de sleutel weer terug en hoor het vertrouwde geluid van het sluitend slot. Nog even wachten. Als Lilly binnenkort weer hier is maak ik het kistje open en haal ik het eruit. Voorzichtig berg ik het weer op. Geduld vergt discipline, maar liefde vergt geduld.

In het kistje zit een horloge dat ik nooit heb gedragen. Niet omdat ik het niet mooi vind, integendeel. Het is een prachtig uurwerk, met een geelgouden kast. De Romeinse cijfers steken hard af op de witte wijzerplaat. Mooi in zijn eenvoud. Overdreven zuinig ben ik erop. Het is een metafoor. Een metafoor voor dat wat ik heb met Lilly. Dat moet zorgvuldig worden bewaard. Met fluwelen handschoenen worden behandeld. 

Dat doe ik dan ook. Zo zuinig als ik ben op mijn relatie, zo zuinig ben ik op mijn horloge. Op de gift die ik van haar heb ontvangen. Enigszins weemoedig denk ik soms aan de avond dat ik het kreeg. Drie jaar geleden, een paar dagen na kerstavond - gelukkig niet op kerstavond, dat zou wel erg cliché zijn – gaf ze met het horloge. Lilly had een hekel aan kerstmis, en ik had een hekel aan familie, en een grotere hekel aan eten met familie. Dat kwam dus goed uit. Geen kerstmis voor ons.

We waren die avond een jaar samen en gingen eten, ter bekroning van de mijlpaal. Ze had er blijkbaar moeite in gestoken, want Quinten, haar collega en onze gemeenschappelijke vriend, werd om advies gevraagd. Niet onverdienstelijk moet ik zeggen. Blijkbaar was hij goed op de hoogte mijn smaak, want toen ik de verpakking verwijderde was ik blij verrast. Dankbaar voor het horloge, en dankbaar voor haar. En wat deed ik? Ik gaf haar niks. Had er in het geheel niet bij stilgestaan. Het is toch gek hoe vanzelfsprekend dingen worden als ze niet veranderen. Een sluimerende status quo die bedrieglijk stabiel is. Wanneer je verwacht dat alles goed zit, dan pas hou je geen rekening meer met het scenario dat het fout kan gaan.

En nu heb ik het horloge hier. In mijn kistje. Ongedragen. Hoe Lilly daar niet over klaagde. ‘Waarom draag je dat horloge nooit? Vind je het echt niet mooi?’ Maar in de angst voor mijn eigen zwakte durfde ik haar niet te vertellen hoe erg ik op het ding gesteld was. Dus zei ik niks. En het was dom om niks te zeggen. Vooral omdat er alle reden was om wel iets te zeggen.

Nu is het wachten. Wachten op haar. Lezen, teneinde de tijd te doden. Ook al heb ik soms moeite met lezen. De gruweldaden van schrijvers begrijp ik slecht. Hoe kun je iets wat je zelf hebt gemaakt zo toetakelen? Wat zegt het over je persoon als je je eigen kind om zeep helpt met woorden? Waarom moest de jonge Werther dood? Het gruwelijke lot, vermoord te worden door je eigen schepper zou zelfs slachtoffers van fictie bespaard moeten blijven. Maar schrijvers hebben er nu eenmaal een handje van om hun protagonisten onnodig te pijnigen, op wat voor manier dan ook.

Dan is eindelijk het moment daar. Ik hoor de sleutel in het slot. Het bekende geluid van de voordeursleutel die het slot opendraait, en het openzwaaien van de deur. Tegen de muur, net iets te hard. En daar stond ze. Of beter gezegd, stonden ze.

‘Dag Quinten’, zeg ik tegen mijn vriend nadat ik Lilly kuste. 

‘Kom verder’.

En ze komen verder. Ze vertellen wilde verhalen over hun reis. Hoe het leven in Triëst zich op straat afspeelt. Hoe ze weemoedig dronken waren geworden na een opgraving waar niks op te graven bleek. Hoe fantastisch het was dat ze zo met zijn tweeën, betaald naar het buitenland konden. Alles terwijl ik hier alleen was, maar daarvoor is geen plaats in hun verhaal.

Quinten praat en praat. Hij werkt op mijn zenuwen, maar ik zeg er niks van. Stuur hem niet weg. Ik ben niet iemand die anderen wegstuurt. Zelfs niet uit mijn eigen huis. Het voordeel van zijn monologen is dat ik alle tijd heb om mijn vriendin te aanschouwen. Ze zegt weinig, alsof ze enigszins van haar stuk is gebracht. Zou ze niet blij zijn, blij dat ze weer thuis is? Terug bij mij, en weg bij Quinten met de ellenlange verhalen over zichzelf.

Ik word wakker door de winterzon die, precies tussen de gordijnen door, in mijn gezicht schijnt. Vanavond is het weer zo ver. Kerstavond. Met Lilly heb ik afgesproken om niks speciaals te doen, zoals gewoonlijk. We zullen samen koken en eten en kijken waar het schip strandt. Ik heb me voorgenomen om eindelijk mijn horloge eens te dragen. Het zal Lilly goed doen om het uurwerk aan mijn pols te zien. Zeker na al haar opmerkingen erover. 

Als ik de douche uitkom is Lilly wakker. Weer valt het me op dat ze niet erg spraakzaam is. En ze ziet er nog minder gelukkig uit dan gisteravond op de bank. Het zal de ochtend wel zijn. En de vermoeidheid van de reis. Beter laat ik haar even met rust. 

Langzaam komt het moment dichterbij. Ik maak me op voor mijn kleine kerstclimax. Terwijl Lilly de laatste hand aan ons eten legt, loop ik de trap op om me te verkleden. Uit de kast haal ik een hemd dat iets is gekrompen in de was. De mouwen zijn wat korter, en het horloge zal Lilly eerder opvallen. Enigszins opgewonden schuif ik de tafel aan de kant. Doe de kast open. Til de oude prenten op, en pak het kistje. Met het bekende klikgeluid opent de deksel. Het kistje is leeg.

‘Wat doe je daar?’ hoor ik Lilly achter mij zeggen.

‘Mijn horloge, waar is het?’

‘Dat horloge? Dat heb ik laatst aan Quinten gegeven. Jij droeg het toch niet, en hij vond het wel mooi. Zullen we maar eens gaan eten? We moeten het ergens over hebben.’ 

Nathan Oosthoek 

Dit verhaal werd tweede in de Mare-Kooyker Kerstverhalenwedstrijd 2016. Lees ook de nummer drie, en het winnende verhaal. Het juryrapport staat hier