In 1655, toen Leiden – opnieuw- aan het begin stond van een catastrofale pestepidemie, herinnerde een ordonnantie van de rechter de bevolking aan de epidemie van twintig jaar ervoor, toen Leiden ruim een kwart van haar bevolking verloor. In het document staat, per maand, hoeveel mensen in dat rampzalige pestjaar begraven werden.
Niet met grafieken, overigens, maar op rijm. Dit was mei:
‘Mey’s eerste weeck, op ’t selve pas,
Doen vijf-en-vijftigh dooden was.
De tweeder hadder zestig in,
De derde weeck, weer negen min.’
En oktober:
‘Doe een-en-vijftig, op dat pas
Boven de veerthien hondert was
Waer datmen gingh, stondt, ofte sagh
Het over al met dooden lagh.’
Social distancing
Patiënten en hun verplegers moesten een witte stok bij zich dragen, zodat omstanders afstand konden houden. Ze mochten niet naar de kerk. Als in een huis de pest heerste, moest er een hoed van stro aan de deur hangen, tot zes weken na de dood of herstel van de patiënt.
Beddengoed van patiënten mochten een maand lang niet uit het raam worden gehangen. Het was voortaan verboden het bloed na aflaatsessies in de gracht te gooien of in het raam te laten staan. Honden werden afgemaakt en buiten de stad in een put gegooid.
In de ordonnatie van 1655 staan ook regels over hoe diep de graven moesten zijn, en dat huizen waar iemand in is gestorven, niet verhuurd mochten worden. Rouwkleden waren verboden, want die kwamen uit de kist van de overledene. Wie de regels overtrad, riskeerde een boete.
Voor de universiteit betekenden de uitbraken dat professoren en studenten van tijd tot tijd de benen namen. Rond 1625 mopperden curatoren op professor Daniel Heinsius, omdat hij ‘sonder behoorlijck consent, sich ten tijde van van de pest in ’s Gravenhage hadde onthouden, nalatende zijne lessen in de Universiteyt tot Leyden te doen’. Ook professor Johannes Meursius was vertrokken, naar Wassenaar, ‘sonder sijne lessen in de Universiteit waer te nemen.’ Hun salarissen werden ingehouden.
Lege collegezalen
De meest ingrijpende epidemie was die van 1635. Door het grote aantal slachtoffers en omdat veel mensen de stad ontvluchtten werden collegezalen steeds leger. De universiteit had grote zorgen over het wegblijven van studenten en docenten. De curatoren moesten, op verzoek van de hogerhand, kijken hoeveel studenten er nog in de stad waren en of de colleges nog wel door moesten gaan.
Om verdere uitloop te voorkomen, stelden de curatoren een dringende brief op met een verzoek aan alle professoren: kom terug.
Ze achtten het noodzakelijk dat iedereen, ‘die sedert de vacantien noch niet wederom tot hare bedieninghen in der Universiteyt sijn getreden, te ontbieden ende vermanen, dat se sich metten eersten wederom willen instellen om de lessen, disputatien ende andere soo publycque al private actien van hare respective beroepingen behoorlyck waer te nemen.’
De andere zorg was het terughalen van studenten. De meesten waren namelijk naar Utrecht gevlucht, en in dat jaar besloot de stad ook daar een universiteit te stichten – Leidens nieuwe binnenlandse concurrent. Alsof dat niet genoeg was, beloofde de rector aldaar klinisch onderwijs aan te bieden, iets wat Leiden niet had.
In de huidige coronapandemie besloot het Leids Universitair Medisch Centrum als eerste om het onderwijs stil te leggen. Tijdens de epidemie van 1635 gebeurde juist het tegenovergestelde. In 1636 kreeg de universiteit twaalf bedden toegewezen in het Caeciliagasthuis – waar nu het Boerhaave Museum zit – om onderwijs aan te geven, en zo ontstond de vroegste versie van een academisch ziekenhuis.
Pingpongen
Veel studenten keerden overigens een jaar later weer terug naar Leiden, toen ook in Utrecht de pest was uitgebroken. Vanwege de pest pingpongden zo de studentaantallen in de zeventiende eeuw heen en weer, blijkt uit een proefschrift over studentaantallen in die tijd (zie kader).
De epidemie in 1655, zou tot de grootste daling van studentaantallen leiden, 174 minder dan het jaar ervoor, maar erna volgde juist een grote stijging. Er kwamen toen meer dan tienduizend mensen om het leven, naar schatting een kwart van de Leidse bevolking.
Tijdens rampjaar ’35 kocht de stad Leiden een stuk grond in Oegstgeest voor een houten noodpesthuis, met idee daar later een stenen gebouw van de maken. Toen rampjaar ’55 zich aandiende, was daar nog geen steen van gemetseld. Het Pesthuis kwam pas in 1661, en heeft een hoop bestemmingen gehad die niet pesthuis zijn: opvoedingsgesticht, gevangenis, en onderdeel van Naturalis. De pest kwam aan het eind van de zeventiende eeuw niet meer in Nederland voor.
Update: In een eerde versie van dit artikel stond dat Utrecht de eerste binnenlandse concurrent van Leiden was. Dat klopt niet: de Universiteit van Franeker (1585-1811) en de Rijksuniversiteit Groningen (1614) zijn ouder.
De universiteit kreeg in haar 445-jarige bestaan meerdere crises te verduren, maar tot een sluiting, zoals we die nu meemaken, kwam het zelden. De laatste keer dat de academie echt op slot ging, was in de Tweede Wereldoorlog (zie ook: onze eerdere oorlogseditie). Daarvoor, in 1918, gebeurde dat vanwege de Spaanse Griep (waarover later meer in dit drieluik). Maar eerst, in de volgende aflevering: cholera.
Met dank aan Middeleeuwen-expert Claire Weeda en hoogleraar universitaire geschiedenis Willem Otterspeer.
Literatuur
Rudolph Ladan, Gezondheidszorg in Leiden in de late middeleeuwen, 2012
P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit 1574-1811
Willem Otterspeer, Groepsportret met dame: het bolwerk van de vrijheid, de Leidse universiteit 1575-1672
Provisioneele ordre, op't stuck vande heete sieckte der peste binnen Leyden, Volume 1
Martine Zoeteman, De studentenpopulatie van de Leidse universiteit, 1575-1812 : "Een volk op zyn Siams gekleet eenige mylen van Den Haag woonende", 2011