Voor een onderzoeksvak van de opleiding Nederlandse taal en cultuur wilde student Nederlands Evi Dijcks (20) meer te weten komen over engagement in achttiende-eeuwse poëzie: hoe werd de politieke en maatschappelijke situatie van die tijd beschreven?
Ze besloot de dichtbundels van Anna van der Aar de Sterke (1755-1831) als casus te nemen, een dichteres die in haar leven lid was van meerdere dichtgenootschappen: een vereniging van dichters ter bevordering van de dichtkunst. ‘De collectie van haar hele werkzame leven is een eeuw geleden door de UB aangekocht’, vertelt de student. ‘Maar dat materiaal was nog niet eerder bestudeerd.’
Gezeteld in de leeszaal Bijzondere Collecties dompelde Dijcks zich onder in de achttiende-eeuwse dichtbundels. ‘Daarin vond ik een genootschap waarvan ik de naam nog niet kende - Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart - terwijl ik al veel literatuur over dichtgenootschappen had gelezen’, vertelt Dijcks. ‘In eerste instantie dacht ik daar niet zo heel veel van. Als je als student iets tegenkomt wat je niet kent ligt dat vaker aan jou dan aan het feit dat er nog geen onderzoek naar is gedaan.’
Ongebruikelijk
Wat haar wel opviel aan het genootschap, was dat de leden allemaal vrouwen waren. ‘Ik wist wel dat dat niet gebruikelijk was’, zegt Dijcks, ‘maar toch duurde het nog even voor ik doorhad waarop ik was gestuit.’
Een zoektocht op internet leverde weinig op. ‘Al zegt dat ook nog niet zo veel bij Oudere Letterkunde.’ De volgende stap: aankloppen bij universitair docent literatuur en cultuur van de Gouden Eeuw, Olga van Marion. ‘Maar zij had ook nog niet eerder van dit genootschap gehoord. Ze vond het fantastisch en vroeg me er verder onderzoek naar te doen. Toen dacht ik: dit is dus écht bijzonder.’
Maar: hoe ga je dan verder? ‘Dat vond ik vrij lastig, ik had het ook nog nooit eerder gedaan.’ Om een beter beeld te krijgen van de periode begon ze met literatuuronderzoek naar vrouwen in achttiende-eeuwse dichtgenootschappen. Vervolgens zocht ze in de dichtbundels van Anna van der Aar de Sterke naar gedichten waarin het genootschap werd genoemd of waarin de dichteres over de andere leden schrijft. ‘Van die 26 gedichten heb ik een afschrift gemaakt: dat houdt in dat je de handgeschreven teksten overzet naar getypte tekst.’
Veertien vrouwen
Vervolgens bracht ze het netwerk van het genootschap in kaart door op een rijtje te zetten welke namen er in de gedichten werden genoemd. ‘Heel vaak waren dat vrouwen die bij hun getrouwde- of weduwenaam werden genoemd, maar dat gaf juist veel informatie. Daardoor kon ik in veel online stambomen en archieven achterhalen wie zij waren. Ik kwam er toen ook achter dat veel leden familie van elkaar waren.’
In totaal vond Dijcks veertien namen, allemaal vrouwen. ‘Het is het enige vrouwendichtgenootschap dat we nu kennen.’ Wel waren er al wetenschappelijke genootschappen bekend met alleen vrouwen, maar daarbij waren wel degelijk mannen betrokken. ‘De vrouwen werden daar onderwezen door mannelijke geleerden.’
Ook ontdekte Dijcks dat alle leden op reisafstand van elkaar woonden, in Delft en omstreken. ‘In die stad kwam het dichtgenootschap meestal samen. Daar gingen ze met de koets naartoe.’ Dat ging niet altijd zonder slag of stoot, las Dijcks in een gedicht. ‘Toen vier van de dames onderweg waren, reed de koets een gracht in. De inzittenden waren bijna overleden.’
Mannen niet afleiden
Gelukkig overleefden ze ternauwernood, maar als het slechter was afgelopen zou het nieuws waarschijnlijk niet tot diep in de dichtwereld zijn doorgedrongen. Vrijwel geen van de dichteressen was namelijk bekend. Hoe kan dat?
‘Vrouwen werden niet toegelaten tot de publieke sfeer’, legt Dijcks uit. ‘Ze mochten wel lid zijn van gemengde dichtgenootschappen en eigen werk opsturen, maar ze mochten niet deelnemen aan vergaderingen of in het openbaar optreden. Het argument was dat de aanwezigheid van vrouwen de mannen zou afleiden bij hun intellectuele werkzaamheden.’
Hoe ging het vrouwengenootschap Die Erg Denkt Vaart Erg In ’T Hart dan te werk? ‘De uitkomst van mijn onderzoek is dat zij heel erg hun best doen om de mannelijke genootschappen te imiteren. Hun bijeenkomsten zijn bijvoorbeeld, in navolging van de mannen, gericht op het verenigen van nut en vermaak, naar het principe Utile Dulci van Horatius.’
Een andere typisch traditionele, mannelijke bezigheid die de vrouwen overnamen: de wekelijkse bijeenkomst op zaterdag waarvoor de leden poëzie schreven, dat voordroegen en elkaar commentaar gaven.
Plek opeisen
Hoewel de leden niet in het openbaar verschenen, toont het bestaan van het genootschap volgens Dijcks aan dat vrouwen bij deelname aan het literaire leven minder afhankelijk waren van mannen dan eerst werd gedacht.
‘In plaats van dat ze zich erbij neerlegden dat ze niet werden toegelaten tot mannelijke genootschappen, richtten ze hun eigen genootschap op. Hoewel het in de private sfeer bleef, eisten ze op die manier toch een plek op in het literaire leven.’
Momenteel werkt Dijcks aan een publicatie over haar ontdekking. Hoewel ze niet uitsluit dat er nog meer vergelijkbare genootschappen te ontdekken zijn, ziet ze zichzelf de komende tijd liever vastbijten in een ander onderwerp. ‘Ik ben zo lang bezig geweest met de achttiende eeuw dat ik me de komende tijd liever verdiep in een andere periode.’