Hoe beoordeel je of iemand geschikt is om te vechten in het lokale leger dat je aan het optrommelen bent? Kijk naar hun rechtopstaande nek, hun borst, hun spieren, hun krachtige vingers, hun strakke buik en de regio waar ze vandaan komen.
Het is een voorbeeld van omgevingsdeterminisme in de late Middeleeuwen, waarover Claire Weeda de Zenobialezing in het Rijksmuseum van Oudheden geeft. De lezing richt zich op de doorwerking van de Klassieke Oudheid in latere periodes. Het middeleeuwse determinisme is ook terug te leiden naar die tijd, vertelt Weeda. ‘Het is de gedachte dat omgeving de fysiologie en competenties van groepen mensen beïnvloedt. De oudst bewaarde tekst die daar uitvoerig over gaat is van de Griekse arts en filosoof Hippocrates, getiteld: Lucht, water en gebieden.'
‘Volgens de oorspronkelijke Griekse antieke leer was de omgeving erg invloedrijk op lichaam en geest. Hippocrates behandelde uitgebreid de plekken waar mensen leven. Of ze in een koud of warm, nat of droog gebied, bergachtig landschap of een vallei leefden, zou een effect hebben op de werking van lichaam, hart, organen, en ook op geestelijke competenties. Volgens hem beïnvloedde het alle processen in je lichaam van geboorte tot aan dood, maar ook of je bijvoorbeeld intelligent of minder intelligent bent, of dat je emotioneler van karakter bent.’
Daarbij gold: het meest gematigde klimaat, dat wel seizoenswisselingen kent, maar geen abrupte weersverandering, zorgt voor de meest competente mensen. ‘De Grieken pasten dit op zichzelf toe, dus Griekenland had het meest gematigde klimaat. Later wordt dit overgenomen in het Romeinse gedachtegoed en in de Arabische en de Perzische wetenschap en weer toegepast op het eigen gebied.’
Vanaf ongeveer de twaalfde eeuw vindt het omgevingsdeterminisme de weg naar West-Europa. De Europeanen noemden vervolgens het klimaat in Frankrijk en Engeland het meest gematigd. Weeda: ‘In de dertiende en veertiende eeuw was het gedachtegoed zelfs nadrukkelijk aanwezig in handboeken over het rekruteren van soldaten of zeemannen.'
‘Er verschenen handleidingen pedagogiek over hoe je met leerlingen om moet gaan, hoe je ze moet disciplineren en ze lijfstraffen moet toedienen. Daarin wordt expliciet besproken: wat doe je met leerlingen als ze uit een andere regio komen waar het kouder of warmer is, want ze zullen daardoor andere competenties hebben? Er werd aan schoolmeesters uitgelegd: je kunt aan de hand van het lichaam en de ogen van een leerling zien in hoeverre die intelligent is of niet.'
‘Dat soort ideeën noemen we nu gewoon racistisch, zeker omdat het verbonden wordt aan de regio waar men vandaan komt. Er zijn ook discussies in die handleidingen over wat er gebeurt als iemand migreert en in een ander klimaat terechtkomt.’
Dat wetenschappelijk racisme is bekender uit latere tijden, vertelt Weeda. ‘Er is lang gedacht dat het een ontwikkeling uit de zeventiende en achttiende eeuw was, eerst onder invloed van Linnaeus en later door verschillende medici en biologen. Die gingen in wetenschappelijke zin nadenken of er verschillen tussen menselijke soorten zouden bestaan en of die op basis daarvan ook verschillende competenties en talenten zouden hebben.’
Slavenhandel
Maar dat concept is dus al veel ouder. ‘Het is iets wat wegebt en dan weer opkomt. Iedere periode kent zijn eigen interpretatie. Met de trans-Atlantische slavenhandel gingen geleerden bijvoorbeeld huidskleur meer benadrukken. In de Middeleeuwen werd het meer gebruikt om het verschil in standen en tussen mannen en vrouwen aan te geven. Het werd ook toegepast op Joden, Moslims en mensen met een donkere huidskleur.'
‘De hogere klasse omschreef zichzelf als mooi van gestalte, met een goede lichaamsbouw, en knapper. Ze waren ook intelligenter, omdat ze dus beter in balans zijn. Mensen van lagere klassen, zoals horige boeren zouden juist kleiner en gedrongen zijn, met lelijke gelaatstrekken en diepe oogkassen.'
Terugkeer
‘Ook in de 21e eeuw waarschuwen wetenschappers dat omgevingsdeterminisme weer terugkeert, zowel in de wetenschap als breder in de maatschappij. Er zijn bijvoorbeeld vandaag de dag binnen bepaalde takken van de psychologie ook wel weer discussies over cognitieve vaardigheden en intelligentie die dat ook weer proberen te verbinden aan omgeving.'
‘Vandaag de dag weten we dat de genetische differentiatie tussen groepen verwaarloosbaar is, terwijl er binnen groepen variaties zijn. Er kan dus echt geen sprake zijn van iets wat lijkt op een ras. Er is geen verband tussen fenotype en intelligentie. Toch zie je in de algemene cultuur dat er neiging is om te veralgemeniseren en om dus wel grote groepen over één kam te scheren. Daar zitten ingewikkelde dynamieken achter die economisch, cultureel, religieus of politiek kunnen zijn, maar die dus niet biologisch zijn.’
Mensen worden echter wel in relatie tot de omgeving waarin ze zich bewegen waargenomen, en die waarneming kunnen ze aan sociale aannames koppelen, vertelt Weeda. ‘Die sociale aannames gaan deels terug op een lange geschiedenis van geloof in omgevingsdeterminisme. Er is sprake van spiraalwerking. Groepen die in een bepaalde omgeving zijn terechtgekomen of bepaalde beroepen uitvoeren, lijken zo de illusie van omgevingsdeterminisme te bevestigen. Dat zie je ook in onze huidige maatschappij. Dat heeft ook met allerlei structurele racisme-praktijken nu te maken. Het is een systeem dat zichzelf in stand houdt en daardoor moeilijk te doorbreken is.’
Claire Weeda, Lange armen en strakke buiken: omgevingsdeterminisme in de Late Middeleeuwen. Donderdag 11 april, 17.00-18.00 in Rijksmuseum van Oudheden. Toegang gratis