Paul Kessler heeft zijn sporen als botanicus verdiend in de oerwouden van Indonesië, waar hij zocht naar nog onontdekte boomsoorten en leden van de familie Annonaceae, waarvan de zuurzak en de cherimoya de bekendste vertegenwoordigers zijn. De tuin waar hij prefect van is, de Leidse hortus botanicus, heeft meer dan vijfduizend planten uit de hele wereld in beheer, waaronder een paar die zo zeldzaam zijn dat ze vermoedelijk alleen nog dankzij de hortus bestaan.
Kessler is kortom een fijnproever als het om planten gaat. En toch gaat hij enthousiast door de knieën voor een onooglijk groen flapje, verstopt tussen twee straatstenen in een achterafsteegje van de Leidse binnenstad.
Weegbree
Het is grote weegbree, een stevig plantje dat niet meteen kapot gaat als er een keer een fiets overheen dendert. ‘Grote’ is een voorvoegsel dat hem moet onderscheiden van andere weegbreesoorten, want dit exemplaar is een behoorlijk kleine grote weegbree.
Dat is normaal, legt Kessler uit. ‘Stoepplantjes hebben te kampen met grote temperatuurverschillen en met de hele kleine hoeveelheid voedingsstoffen. Omdat er zand onder de stenen ligt, spoelt regenwater snel weer weg. Ze groeien snel, en bloeien zodra het kan: deze soort zou nooit zo klein al een bloeiwijze hebben als hij ergens in een berm stond. Omdat ze zo snel moeten bloeien, gaat de evolutie van planten in de stad ook iets sneller dan daarbuiten.’
Plantenblindheid
Kessler begrijpt iets niet, zegt hij. ‘Je hebt wel vogelaars, maar nauwelijks mensen die voor hun hobby naar planten kijken. Dat leidt tot wat wij botanici plantenblindheid noemen: mensen nemen planten niet echt waar, en weten er ook weinig van.’
De hortus probeert daar, samen met Naturalis, wat aan te doen. De naam ‘stoepplantjes’ is verzonnen door hortus-medewerker Hanneke Jelles, en bedoeld als tegenhanger voor het wat negatieve ‘onkruid’.
Dat het niet is aangeplant, betekent nog niet dat het onwelkom is, legt Kessler uit. ‘De plantjes verlagen de temperatuur op warme dagen, de mentale gezondheid van mensen heeft baat bij groen in de stad, ze zijn belangrijk voor vlinders, bijen en andere insecten en daarmee ook voor vogels.’
Beren spotten
De corona-quarantaine was voor de hortus reden om hun stoepplantjes-plannen een flinke slinger te geven. ‘Je moest dicht bij huis blijven. Wij hebben het idee van botanisch stoepkrijten overgenomen uit Frankrijk en Engeland, en hier geïnitieerd.’ Als je de naam van een straatplantje weet, schrijf je die erbij, als een soort berenjacht voor gevorderden.
Het gaat wel een stuk minder snel dan teddyberen spotten. Op één strekkende meter vinden we straatgras, rolklaver, varkenskers, een uit een tuin ontsnapte prikneus, vingerhoedskruid, ereprijs, paardenbloem, herderstasje en wilgenroosje. ‘Als je goed kijkt, kun je zoveel zien voor je voordeur’, glimlacht Kessler. Een botanische training is niet meer nodig: met een app haal je vrijwel elke plantennaam wel tevoorschijn.
Stoepkrijten
Het stoepkrijten werd een bescheiden quarantaine-hitje op de sociale media. Inmiddels is er een poster met de meest voorkomende soorten, en dat is nog maar het begin. De hortus ziet een groot Citizen Science-project voor zich, waarin mensen uit verschillende wijken of zelfs steden samen de stoepplanten inventariseren.
Zitten er verschillen tussen plaatsen? Zijn er planten die wel in de ene, en niet in de andere stad voorkomen? Waar ligt dat dan aan? En wat willen de mensen zelf eigenlijk weten over de wilde planten in hun stad?
De aan de botanische tuin gelieerde stichting Vrienden van de Leidse Hortus heeft wat geld opzij gezet, en als daar nog andere fondsen bij worden gevonden, hoopt Kessler er samen met de afdeling wetenschapscommunicatie een promovendus op te kunnen zetten.
‘Dat zou dan dus niet alleen om de botanische kant van het verhaal gaan, maar ook over het betrekken van burgers als onderzoekers. Als iemand zegt “robertskruid”, hoe groot is dan de kans dat die naam ook juist is? Wat is er nodig om mensen langdurig betrokken te houden? Het is laagdrempelig, maar wat hebben de doelgroepen nodig?’
Weed whackers
De universitaire ambities nemen niet weg dat Leiden, een gemeente die zich online als “biodiverCity” profileert, medewerkers met weed whackers de stoepplanten te lijf laat gaan. Zouden ze daar mee op moeten houden? ‘Als je hier met je rollator over straat moet, is een halve meter aan kruiden gewoon onhandig. Maar daar bij de lantaarnpaal heeft niemand er last van. Niet alles hoeft clean te zijn.’
Op één ding na dan, wijst hij. In een hoekje bij een muur staat een aantal jonge scheuten van de Japanse duizendknoop. Wat The Borg is in Star Trek, is deze plant in Europa. Hij verspreidt zich razendsnel, is slechts met extreem geweld uit te roeien, en laat geen plaats voor inheemse soorten. Nog vervelender is dat de explosieve groei wegen, rioolbuizen, dijken en zelfs de fundering van huizen kapot maakt. ‘In Engeland betekent één exemplaar van deze plant in je tuin dat je huis meteen twintig procent minder waard is’, vertelt Kessler. ‘Ik gebruik altijd het woord “stoepplantjes”, en probeer het woord “onkruid” te vermijden, maar deze zie je echt liever niet.’