Ondanks een lijvig rapport van de Staatscommissie herijking ouderschap uit 2016 waaruit blijkt dat meerouderschap op te nemen is in het Burgerlijk Wetboek, kondigde staatssecretaris van Rechtsbescherming Struycken onlangs aan dat niet te willen doen. Dat zou namelijk leiden tot hogere kosten als meer mensen met ouderschapsverlof zouden gaan.
Volgens Michelle Michels, die op 3 april haar proefschrift over meerouderschap en erfrecht verdedigt en sinds december universitair docent is, is dat een gemiste kans, want de huidige wet komt vaak niet meer overeen met de situatie in de werkelijkheid.
In de praktijk bestaan er al veel gezinnen waarbij een kind door meer dan twee ouders wordt opgevoed, bijvoorbeeld een stel en een draagmoeder of spermadonor, of twee stellen van hetzelfde geslacht. In de huidige situatie moet ieder gezin een eigen gekunstelde oplossing verzinnen hoe ze hun situatie kunnen verenigen met de wet die slechts twee ouders per kind erkent. De huidige wet gaat er bijvoorbeeld vanuit dat een zaaddonor geen actieve rol speelt in de opvoeding van een kind, maar in een meeroudergezin kan dat juist een wenselijke situatie zijn.
Volgens Michels doet zo’n gekunstelde constructie afbreuk aan de erkenning voor de ouders, levert het problemen op in de dagelijkse gang van zaken en vormt het vooral een risico voor het kind.
Willekeur
‘De positie van het kind in een meeroudergezin is nu vaak heel willekeurig en inconsistent. En dat maakt dat uiteindelijk het kind juridisch gezien niet altijd goed beschermd is. Als bijvoorbeeld de gezinssamenstelling verandert, kunnen de juridische ouders hun plek opeisen, maar de niet-juridische ouders hebben een veel minder sterke positie. Misschien kunnen zij de omgang met het kind nauwelijks voortzetten. Dat is voor de ouder vervelend, maar voor het kind ook. Want het kind heeft jarenlang in het gezin gewoond met die ouder alsof het zijn eigen ouder is.
‘Andersom betekent het dat als een niet juridische ouder weggaat, het kind niks heeft om die ouder – die jarenlang voor het kind kan hebben gezorgd – aan zijn jasje te trekken. Veel meeroudergezinnen kiezen voor de geboorte of conceptie al voormeerouderschap. Dat brengt voor alle betrokkenen bepaalde verantwoordelijkheden met zich mee, maar die zijn nu niet wettelijk geregeld.’
Michels onderzocht tijdens haar studietijd hoe meerouderschap in de wet was toe te passen. De Staatscommissie herijking ouderschap keek daarbij alleen naar het familierecht, en niet naar aangrenzende rechtsgebieden zoals belastingrecht en erfrecht. Daarin zag Michels een uitgelezen kans om onderzoek te doen, en na haar master zette ze haar onderzoek voort in een promotietraject.
Uit haar onderzoek blijkt dat meerouderschap relatief eenvoudig in te passen is in het huidige erfrecht. Michels: ‘Alles wat voor de juridische ouders nu al geldt, geldt dan ook voor alle juridische ouders.’ Wel zijn er nog kleine aanpassingen nodig. ‘Het Burgerlijk Wetboek spreekt bijvoorbeeld over de eerst overleden ouder en de langstlevende ouder. Als je maar twee ouders hebt is het duidelijk wie wie is, maar voor vier ouders moet je dat nog wel even verduidelijken.’
Kleine wijzigingen
Ook staat nu nog in de wet dat ouders bij het overlijden van een kind aanspraak maken op ten minste een kwart van de erfenis. Michels: ‘Bij vier ouders gaat de hele erfenis meteen naar de ouders en is er niks voor broertjes of zusjes. Het is overduidelijk dat dat geen wenselijke situatie is. Je zou kunnen zeggen dat de ouders ieder aanspraak maken op een achtste van de erfenis of gezamenlijk op de helft, dat laatste is mijn aanbeveling. Maar dat zijn allemaal kleine wijzigingen. Aan de fundamenten hoeft niks veranderd te worden.’
Hoewel het kabinet meerouderschap dus niet wil invoeren, ziet Michels er wel de noodzaak toe. Het is er nu eenmaal, en daar zou de wet op moeten worden aangepast. ‘Ouderschap heeft altijd al bestaan. Alleen hebben we er niet altijd dezelfde invulling aan gegeven. Het erfrecht bij de Romeinen ging heel erg uit van een man aan het hoofd van de familie, die gezag had over iedereen, tot de kleinkinderen aan toe. Dat is over de jaren veranderd naar een gezin met twee ouders en kinderen.’
‘Je zie vaak dat het tijd kost om daadwerkelijk tot wetswijziging te komen, dat was ook zo bij samengestelde gezinnen en het geregistreerde partnerschap. Maar het moet niet zo zijn dat de wet kaders stelt voor de maatschappij. Uiteindelijk moet de wet de maatschappij volgen.’