Als je eet, hou je daar op een gegeven moment weer mee op. ‘Ik zit vol’, zeggen mensen dan. Dat roept het beeld op van de maag als prullenbak: er kan een bepaalde hoeveelheid eten in, en dan moet je even wachten tot de zak is vervangen. Alleen klopt dat beeld voor geen meter: slechts bij hoge uitzondering – kerstdiners enzo – zoek je daadwerkelijk de grenzen van je maag op.
Waarom houden mensen dan op? Biologen mompelen dan wat over verzadigingsmoleculen, en die bestaan ook echt, maar als ze vervolgens een eetlustremmer moeten maken, werkt die nauwelijks. Beginnen en ophouden met eten lijkt vooral iets psychologisch te zijn. Mensen die dankzij een geheugenstoornis geen herinneringen kunnen opslaan, gaan eten als ze op de klok zien dat het lunchtijd is. Zet je de klok vervolgens een uurtje terug, dan eten ze gewoon nog een lunch. De signalen om te beginnen en stoppen met eten komen nauwelijks van binnen, en vooral van buiten.
Het experiment dat dat het mooist zichtbaar maakt, is verzonnen door de Amerikaan Brian Wansink. Hij zette mensen voor een televisie en gaf ze een kopje soep. De meesten aten netjes hun kopje leeg. Maar de volgende groep proefpersonen kon dat niet: via een ingenieuze constructie met een pomp en rubberen slangen vulde Wansink de kommen van onderaf bij (filmpje). Toen bleven de mensen ineens rustig dooreten, tot een liter soep aan toe.
Wansink zette die televisie vooral neer om ervoor te zorgen dat mensen niet al te zorgvuldig naar hun verknutselde soepkommen keken. Zijn experiment uit 2005 benadrukt echter ook dat het heel makkelijk is om meer te eten als je afgeleid bent.
Aandacht en eten liggen dicht bij elkaar. Of, zoals de Leidse psychologe Lotte van Dillen het beschrijft: ‘Je hebt een beperkte geestelijke capaciteit, maar je staat bloot aan een oneindige hoeveelheid informatie. Hoe meer aandacht je nodig hebt voor één ding, hoe minder je over hebt voor het andere.’
In een recent artikel in het vakblad Psychological Science gaat Van Dillen daar dieper op in. Proefpersonen moesten een getal onthouden, een glaasje limonade of aangelengd citroensap drinken, en daarna dat getal opschrijven. Na afloop moesten ze vertellen hoe zuur of zoet hun drankje was. De groep die een getal van zeven cijfers moest onthouden, vond dat de smaak minder sterk dan de groep die een getal van één cijfer moest onthouden.
In de vervolgproefjes gebeurde eigenlijk hetzelfde: crackertjes met zoute boter smaken minder zout – en de proefpersonen aten er meer van als ze het moeilijke getal niet mogen vergeten. Van crackers met ongezouten boter aten ze er ongeveer evenveel. In een proefje waarbij mensen zelf hun eigen aanlenglimonade mochten mengen, gebruikte de groep die zeven cijfers moest onthouden meer siroop dan hun tegenhangers. Van Dillen: ‘Als je ze vraagt hoe hun drankje smaakt, vinden ze het even zoet, maar ze gooien er wel twee keer zoveel siroop in.’
Kortom: als je afgeleid bent, heb je minder mentale capaciteit over om te proeven, en neem je dus minder smaak waar. Dat verklaart waarschijnlijk waarom je achter je bureau, tijdens het televisiekijken en tijdens het autorijden van die dingen eet en drinkt die eigenlijk best vies zijn: zoutjes, snoep, energy drinks.
Het biedt ook een verklaring voor waarom de proefpersonen van Wansink zoveel aten. Het lijkt erop dat mensen ophouden met eten als ze een bepaalde hoeveelheid prikkels van hun eten hebben gehad. ‘Mensen hebben netwerken in hun brein die puur gericht zijn op genot van voedsel. Ze streven die prikkels na, en als ze de smaak minder intens ervaren, hebben ze meer eten nodig om dat genot te bereiken. Ik denk dat het inderdaad zo werkt dat meer smaak betekent dat je minder eet.’
Als dat klopt, moeten er een hoop dieetboeken op de schop: die gaan nooit over meer genieten, maar altijd over genot beperken. Dat kunnen mensen voor geen zier, en dieetboeken werken dan ook slecht. Vrijwel iedereen die gaat diëten komt na een paar jaar weer aan, meestal met een paar kilo’s extra erbij.
Een ander experiment van Van Dillen geeft overigens hoop. In het Journal of Personality and Social Psychology beschrijft ze hoe mensen die lange getallen moeten onthouden, juist minder snel verleid worden door lekker eten. ‘Om verleid te worden, moet je de prikkel wel eerst verwerken’, legt ze uit, ‘en als je ergens druk mee bezig bent, kan je je niet bezighouden met die verleiding.’
Lachend: ‘Maar als je dan toch voor de bijl gaat, moet je ook niets anders meer doen. Richt je volledig op het eten, dan proef je meer en eet je minder. Je moet je cognitieve capaciteit strategisch inzetten.’