Het gebeurt niet elke dag dat de NOS met draaiende camera’s uitrukt voor een informatiebijeenkomst voor Leids universitair personeel. In december 1996 deed ze het wel, om verslag te doen van het dramatische vertrek van hoogleraar klinische- en gezondheidspsychologie René Diekstra.
Zo ongeveer had ik de passage over de ‘Diekstra-affaire’ in mijn boek De glazen toren, over de Leidse universiteit van 1970 tot 2020, willen beginnen. Maar ik besloot de hele episode te schrappen. Op verzoek van Mare pluk ik die weer uit de papiermand.
Het is dit jaar 25 jaar geleden dat Diekstra in opspraak raakte en vertrok. Wekenlang was de zaak in het landelijke nieuws, de gemoederen liepen hoog op. Nog altijd geeft de kwestie veel stof tot nadenken over ethiek en moraal in de wetenschap. Het is dus belangrijk om het verhaal hier opnieuw te vertellen en ook mijn keuze om er niets over te zeggen in het boek verdient wel enige tekst en uitleg.
Allereerst de zaak zelf. René Diekstra was een zeer getalenteerd en succesvol psycholoog die onder meer naam maakte met onderzoek naar zelfdoding. Hij wist een groot publiek te troosten met zelfhulpboeken als Pleisters voor de ziel en Als leven pijn doet, met krantencolumns en zelfs met een televisieprogramma bij Veronica. Wie daar niet genoeg aan had, kon terecht in zijn praktijk.
Waterloo
Daarnaast was hij een veelgevraagd adviseur in de zorg in binnen- en buitenland, een decaan die grondige hervormingen doorvoerde op de faculteit der Sociale Wetenschappen en een adviseur van het Leidse universiteitsbestuur. Zijn productiviteit was gigantisch. Normale stervelingen hebben slechts vierentwintig uren in een dag; Diekstra moet er minstens vijftig hebben gehad.
Vrij Nederland luidde in 1996 Diekstra’s Waterloo in met de bewering dat dertien pagina’s uit Het onderste boven, het publieksboek bij de gelijknamige televisieserie, vrijwel letterlijk overeen kwamen met teksten uit How to heal depression van Harold B. Bloomfield en Peter McWilliams. Precieze bronverwijzingen ontbraken. Vrij Nederland vond Diekstra’s Leidse collega Dolph Kohnstamm snel bereid om te bevestigen dat hier sprake was van ‘schaamteloos plagiaat’.
In de weken die volgden akkerden journalisten Diekstra’s grote oeuvre door en vonden nog heel wat meer gekopieerde passages, met een totale lengte van minstens 76 pagina’s. Zo leek Als leven pijn doet verdacht veel op When living hurts van Sol Gordon. Diekstra had zelfs Gordons persoonlijke ontboezemingen over zijn ongelukkige jeugd vrijwel woordelijk overgenomen en op zichzelf betrokken.
Meer kopieerwerk
De Leidse universiteit wilde weten hoe groot de schade precies was en vroeg de Groninger psycholoog Wim Hofstee en de Leidse jurist Thijs Drupsteen om een commissie te vormen en een oordeel te vellen. Zij waren aanvankelijk mild gestemd. In het ongedwongen genre van de zelfhulpboeken golden immers andere normen dan in het wetenschappelijk verkeer, en Diekstra erkende dat hij fout zat. Hij probeerde met terugwerkende kracht het auteursrecht netjes te regelen.
Eerdere gevallen van plagiaat waren aan Nederlandse universiteiten afgedaan met reprimandes. Maar de welwillendheid verdween naarmate meer kopieerwerk aan het licht kwam.
De genadeklap kwam toen de Amsterdamse hoogleraar Ad Kerkhof, een vroegere promovendus van Diekstra, bij de commissie meldde dat hij in de jaren tachtig in opdracht van Diekstra een paper zou hebben bewerkt om dat in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde te publiceren, onder naam van Diekstra en zichzelf. Diekstra zou daarbij hebben verzwegen dat het van de Schotse psycholoog S. Platt kwam.
Carrière in scherven
Hoewel Diekstra bij hoog en laag ontkende raakte nu ook zijn wetenschappelijke werk besmet. Hofstee en Drupsteen concludeerden dat Diekstra’s gezag als hoogleraar inmiddels te zeer was ondermijnd: zijn naam stond op een wetenschappelijk artikel met onderzoeksresultaten die niet van hem waren, en het populaire werk was een vorm van wetenschapscommunicatie over zijn eigen vakgebied. Dat viel onder zijn wetenschappelijke verantwoordelijkheid, het kon niet worden afgedaan als privézaak. Zijn positie aan de universiteit was daarom onhoudbaar, zo concludeerde de commissie. Het universiteitsbestuur vroeg Diekstra om zelf zijn ontslag te nemen, wat hij deed.
Voor Diekstra was het een drama. Zijn reputatie en glansrijke carrière lagen in scherven. Hij kampte nu ook zelf met de duisterste gedachten, zei hij later. Hij betichtte betrokken collega’s van kwade opzet, afgunst en persoonlijke afkeer en kreeg bijval van studenten en collega’s. Er kwam een Comité Achter René tot het Einde (CARE) dat een online lastercampagne - ook toen al - begon tegen met name Kohnstamm.
Een groep academici uit het hele land stelde de bundel Leiden in last samen waarin zij de gehanteerde normen van de commissie, Diekstra’s uitgeverij, de motieven van betrokken collega’s en de houding van het universiteitsbestuur op de korrel namen. In zijn nieuwste pennenvrucht O Nederland, vernederland beet Diekstra nog eens stevig van zich af.
Er was zeker het nodige te zeggen in Diekstra’s voordeel. De normen van Hofstee en Drupsteen bleken lang niet door iedereen te worden gedeeld. Als publieksboeken nu ook al belast moesten worden met precieze verantwoording, waar bleef dan de vrije, creatieve ruimte?
Venijnige pennenstrijd
En het was ook niet uitgesloten dat persoonlijke motieven, al dan niet bewust, een rol hebben gespeeld bij de aanklagers. Kohnstamm was geen vriend van Diekstra. De heren voerden al jaren publiekelijk een venijnige pennenstrijd over Diekstra’s ongenuanceerde communicatie over onderzoeksresultaten. De voormalige promovendus Kerkhof had er belang bij om niet in Diekstra’s val te worden meegesleurd, een mogelijke reden om zelf te biecht te gaan bij de commissie.
Ten slotte zijn er vraagtekens te zetten bij de harde opstelling van het universiteitsbestuur. Was het ondanks de duidelijke conclusie van de commissie niet eleganter geweest om Diekstra, toch al hard gestraft door collega’s en kwade pers, verder in bescherming te nemen?
Die laatste vraag leidt naar een weinig belichte kant van het verhaal, de historische context waarin het universiteitsbestuur tot zijn harde reactie kwam. De affaire had voor de Leidse universiteit de slechtst denkbare timing. Studentenaantallen waren sinds 1989 in een vrije val geraakt in een tijd waarin publieke financiering daar steeds meer aan werd verbonden.
‘Harvard aan de Rijn’
Goede beeldvorming en marketing werden cruciaal. Maar in 1994 kwam de Leidse universiteit heel slecht in het nieuws met een geval van bouwfraude, een bestuurscrisis, het vertrek van de collegevoorzitter en een staatssecretaris die de aangeslagen universiteit onder bestuurlijke curatele plaatste. Het was allemaal buitengewoon pijnlijk, zelden stond de trotse universiteit zo te kijk.
De nieuwe voorzitter van het college van bestuur, Loek Vredevoogd, probeerde Leiden in 1994 uit het slop te trekken met een ambitieuze nieuwe strategie. Leiden moest het ‘Harvard aan de Rijn’ worden, een hoogwaardige universiteit met de beste voorzieningen voor de grootste talenten, deels gefinancierd met privaat geld. Behoedzaam werd aan een nieuw, oerdegelijk imago gebouwd waarmee de weg omhoog moest worden teruggevonden.
De strategie werd uitgewerkt door een stuurgroep met prominente Leidse geleerden. Eén ervan heette René Diekstra. Slechts anderhalf jaar stond het project in de steigers toen het nieuwe ‘Yale van Europa’ plotseling bleek te worden getrokken door een ‘knip- en plakprofessor’, zoals de pers hem noemde. Moest het bestuur afwachten welke schade dat beeld nu weer aan zou richten? Of moest het een ferme indruk maken? Het was allemaal slechts context, de harde conclusies van Hofstee en Drupsteen waren leidend bij het besluit dat Diekstra weg moest. Maar het maakt de onverbiddelijkheid wel begrijpelijker.
Kern van de zaak blijft dat Diekstra erg veel tekst van anderen had overgenomen zonder te parafraseren en zonder te verwijzen. Over elk individuele geval is veel te zeggen, maar het totale beeld wijst nog altijd op een verbazingwekkende lichtzinnigheid. Zelfs als je de zelfhulpboeken wilt onttrekken aan wetenschappelijke normen van plagiaat blijven auteursrecht en eerlijkheid in het geding, een probleem dat Diekstra pas achteraf probeerde te herstellen.
Wel is er ruimte voor twijfel over de straf. Diekstra zoog niets uit zijn duim, hij was geen Diederik Stapel. Reputatie- en baanverlies was een zware sanctie voor iemand die heel goed was in zijn vak maar die in zijn krankzinnige tempo fouten maakte. Trouwe lezers van het AD dragen columnist Diekstra in elk geval vandaag nog op handen en hij is zelfs in het Leidsch Dagblad alweer jaren te volgen.
Shakespeare
Waarom heb ik dit kleine drama nu niet in de geschiedschrijving opgenomen? Ik heb ervoor gekozen om gebeurtenissen uit te kiezen die de grote veranderingen in de cultuur en de organisatie van de universiteit sinds 1970 konden verhelderen. Daar bleek de Diekstra-affaire weinig geschikt voor. Toenemende competitie en prestatiedruk in de wetenschap speelden hier nauwelijks een rol, tenzij je wilt beweren dat Diekstra door het systeem werd gedwongen in hoog tempo zelfhulpboekjes af te scheiden.
De kwestie lijkt me ook geen teken van een strengere wetenschappelijke moraal. In de jaren dertig raakten reputatie en loopbaan van de Leidse historicus Colenbrander ook geknakt toen uitkwam dat hij in één enkel artikel had geplagieerd. Ook toen was de wetenschap meedogenloos. Toen gold als nu: hoe groter de bekendheid en hoe hoger het aanzien, hoe dieper de val.
Was de kwestie dan een symbool voor de nieuwe marktwerking in het hoger onderwijs, voor de angst voor imagoschade? Mogelijk, maar het rapport van Hofstee en Drupsteen liet weinig ruimte voor het universiteitsbestuur om Diekstra te handhaven.
Eigenlijk was de affaire-Diekstra vooral een tijdloze tragedie. Onachtzaamheid, ijdelheid, afgunst, eigenbelang, je krijgt ze gratis bij elk menselijk bedrijf. Shakespeare liet dat ook al zien en veel beter dan ik het zou kunnen. En ik moet natuurlijk wel origineel blijven.
Pieter Slaman, De glazen toren. De Leidse universiteit 1970-2020. Uitgeverij Prometheus 224 pag., € 24,99
Lees hier onze recensie van dat boek, en lees hier (en hier) over Mares eigen ‘kleine Diekstra-affaire’
Na 25 jaar is er nu ook een sleutelroman over de affaire: Uit de schaduw van de meester, Onder Leidse professoren of hoe René Diekstra van het toneel verdween, geschreven door P. Licht.
De plot (spoiler alert!) is hierboven al min of meer door Pieter Slaman weggegeven, maar er blijft nog genoeg te raden over.
Om te beginnen hebben - afgezien van Diekstra en toenmalige bestuurders, commissieleden en journalisten - de direct betrokkenen uit de affaire andere namen gekregen. Zo kunnen de fijnproevers lekker puzzelen: wie is wie?
De hoofdpersoon is niet het lijdend voorwerp uit de ondertitel, maar Aat Hemelrijk, ooit door Diekstra gescout als veelbelovend promovendus, maar tot zijn grote frustratie nooit benoemd tot hoogleraar in Leiden: Ad Kerkhof dus. Samen met zijn kwaadaardige kompaan Wolf Engel (Dolf Kohnstam), die voortdurend leegloopt in Vrij Nederland, weet hij met een nogal dubieuze aantijging zijn oude leermeester te wippen en zijn eigen hachje te redden.
Ook Mare blijft in dat boze complot niet zonder schuld, blijkt op pagina 91. Als Engel wordt belaagd door Diekstra-fans die doorhebben dat hij het lek is, bedenkt hij een list: ‘In ons universiteitskrantje heb ik Vrij Nederland laten verklaren dat de tipgever geen medewerker of ex-medewerker van de Leidse of enige andere universiteit is. Dan houden die studenten tenminste op met mij te stalken.’ Mare heeft dus nepnieuws verspreid!
Voor iedereen die zich aangesproken voelt, biedt de van de Amerikaanse auteur en satiricus Christopher Buckley geleende disclaimer uitkomst: ‘Any person finding any resemblance between themselves and persons depicted herein should probably be ashamed.’
Maar het grootste mysterie is: wie schuilt er achter de schrijver P. Licht? Volgens de achterflap is die naam ‘synoniem voor een bekende Nederlander die jarenlang diepgravend onderzoek heeft gedaan naar de affaire-Diekstra en door niet eerder ontdekte documenten in deze zaak geïnspireerd is geraakt om een satire te schrijven’.
Sjaak Swart? Willem Engel? Of misschien toch Willem van Hanegem (want bij P. Licht hoort natuurlijk ook R. Echt en dát is het tegenovergestelde van K. Rom, en dát is dan weer de bijnaam van de voetballer met de beroemd O-benen... of draven we nu te ver door)?
Wie de auteur ook moge zijn.... hij/zij mag zich te allen tijde melden bij de redactie. Wij zijn dol op BN’ers.
P. Licht, Uit de schaduw van de meester. Onder Leidse professoren of hoe René Diekstra van het toneel verdween. Uitgeverij Elmar, 184 pgs, €21,99