Hoe fantastisch zou het zijn om alles te kunnen kopen? Die gouden Rolex, dieprode Ferrari en super-de-luxe vakantie naar Nieuw-Zeeland, daar moet het leven er toch wel beter van worden?
Of… is geluk niet te koop? En wanneer ben je het eigenlijk?
‘Dat is toch echt een subjectieve ervaring die moeilijk is te meten’, zegt gelukspsycholoog Josje Smeets. ‘Onderzoek heeft wel uitgewezen dat de meeste mensen zich gelukkig voelen als ze innerlijke rust en harmonie ervaren en tevreden zijn met het hier en nu.’
Smeets werkte als klinisch psycholoog in het Pieter Baan Centrum en werd daarna assistent-professor aan de Universiteit Maastricht. Tegenwoordig behandelt ze mensen die een lage mate van geluk ervaren. ‘Zij hebben geen stoornis, maar geven hun leven wel een onvoldoende. Ze lopen tegen dingen aan waar ze niet goed de vinger op kunnen leggen.’
Maar om gelukkig te worden hoef je niet heel rijk te zijn, weet Smeets. ‘Met een salaris oplopend tot twee keer modaal (ongeveer 70.000 euro bruto per jaar, red.) word je steeds gelukkiger, met alles daarboven niet meer. Op het moment dat je tot twee keer modaal verdient, kun je in je basisbehoeftes voorzien, je kinderen laten studeren, op vakantie gaan om te ontspannen en een fijn maal op tafel zetten. Boven dat salaris kun je op een net iets luxere vakantie, nog vaker uit eten en je kinderen in het buitenland laten studeren. Dat voorziet alleen niet sterker in je basisbehoeftes, zoals veiligheid, zekerheid en stabiliteit.’
Barbara Baarsma, hoogleraar toegepaste economie aan de Universiteit van Amsterdam, bevestigt dat. ‘Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman onderzocht de relatie tussen geluk en geld. Daaruit bleek dat het geluk toenam tot ongeveer twee keer modaal. Met elke euro extra neemt de geluksfactor nog wel iets toe, maar veel minder. Die grens komt in veel onderzoeken terug.’
Liever relatief rijk
Maar het geluksgevoel wordt ook bepaald door wat anderen om je heen verdienen, zegt Baarsma. ‘Stel: je mag kiezen in welk land je wil wonen. In land A heb je een jaarinkomen van 25.000 euro terwijl het gemiddelde inkomen 20.000 euro is. In land B verdien je 40.000 euro terwijl het gemiddelde inkomen 60.000 euro is. De producten zijn in beide landen even duur. Een ruime meerderheid kiest voor land A. Mensen zijn liever relatief rijk en absoluut arm dan absoluut rijk en relatief arm.’
Haar promotor, emeritus hoogleraar economie Bernard van Praag, duidde deze principes door te spreken van twee ‘driften’: de ‘reference drift’ (waarbij je liever 3000 euro verdient als de buurman 2000 euro verdient dan dat je 4000 euro verdient terwijl de buurman 5000 euro verdient) en de ‘preference drift’ (waarbij je het, los van wat de buurman heeft, fijn vindt om meer te verdienen dan vorig jaar).
Baarsma: ‘Als je die twee combineert, zie je dat de gelukstoename op een bepaald moment afneemt.’
Hoogleraar economie Robert Dur van de Erasmus Universiteit Rotterdam is minder stellig. ‘Er is een handjevol causaal bewijs dat een positief effect vindt van geld op geluk. Dan heb ik het bijvoorbeeld over studies onder deelnemers aan loterijen: mensen die er een winnen zijn gelukkiger dan degenen die niet winnen.’
Ook wijst hij op onderzoeken uitgevoerd in arme landen, waarbij de ene groep mensen elke maand cash geld krijgt en de controlegroep niet. ‘Die eerste groep is gelukkiger. Maar het is wel een stap om die uitkomst te generaliseren naar de rest van de wereld.’
Volgens Dur hebben veel onderzoeken dan ook geen oorzakelijk, maar een correlationeel verband. ‘Dat je geluk boven een inkomen van 70.000 euro niet meer toeneemt, kan ook met heel andere dingen te maken hebben. Misschien hebben mensen die meer verdienen wel heel drukke banen en veel overwerk. De beslommeringen die dat oplevert kunnen er ook voor zorgen dat zij minder geluk ervaren.’
Bovendien kan het positieve verband ook omgekeerd zijn, stelt hij. ‘We weten bijvoorbeeld dat je productiever bent als je je gelukkiger voelt. Dat kan ook tot gevolg hebben dat je meer verdient.’
Kip of ei?
En zelfs een negatief verband tussen geluk en inkomen is denkbaar: ‘Een groep mensen die veel hobby’s heeft en zichzelf gemakkelijk weet te vermaken, zal minder werken dan een groep die weinig hobby’s heeft en dan dus maar veel gaat werken. Terwijl die eerste groep waarschijnlijk meer energie overhoudt en zich beter zal voelen.’
Baarsma beaamt dat het lastig is vast te stellen wat de kip is en wat het ei. ‘Ik kijk liever naar de ervaren mate van regie, dat je het gevoel van controle hebt op wat je overkomt.’ Het gaat er dan bijvoorbeeld om dat je na een ongeluk de zorg kan krijgen die nodig is of aanpassingen aan je huis kan betalen. ‘Regie blijkt zevenenhalf keer belangrijker voor iemands geluksfactor dan het inkomen. De mate van regie is hoger voor mensen met een hoge opleiding en met een goede gezondheid.’
Toen Smeets de overstap maakte van het Pieter Baan Centrum naar de Universiteit Maastricht, kwam ze in aanraking met ‘positieve psychologie’: een relatief jonge stroming die niet is gericht op problemen en stoornissen van mensen, maar op hun kwaliteiten. Volgens neuropsychologisch onderzoek uit die hoek blijkt dat de meeste mensen kortetermijngeluk najagen. ‘Dan maak je het stofje dopamine aan’, legt Smeets uit. ‘Als je dat opwekt, bijvoorbeeld door je likes te checken op sociale media, chocola te eten of een biertje te drinken, gaat in je brein het “gelukscentrum” aan en krijg je een rush.’
Het probleem is: die rush duurt maar kort. ‘Het verdwijnt net zo snel als het komt. Om je weer gelukkig te voelen moet je dus de hele tijd die high najagen. Daardoor ontstaan snel verslavingen aan alcohol of sociale media.’
Bovendien raken we heel snel gewend aan het effect van dopamine. ‘Die gewenning aan kortetermijngelukjes noemen we hedonistische adaptatie’, zegt Smeets. ‘Dat geldt ook voor het streven naar meer en meer geld. En toch jagen we die rush heel erg na in deze maatschappij.’
Sporten
Het échte geluksgevoel wordt veroorzaakt door een ander stofje: serotonine. ‘Dat is een langetermijnhormoon waarbij geen gewenning optreedt. Het maakt ons rustig en tevreden.’ Wie zich gelukkig wil voelen, kan volgens Smeets dus veel beter gaan sporten dan streven naar rijkdom. ‘Door dertig minuten per dag te sporten maak je maar liefst vier gelukshormonen aan: dopamine, oxytocine, endorfine en serotonine.’
Ook sociale contacten zijn een belangrijke geluksfactor. ‘Maar dan wel live en niet achter een beeldscherm. Je brein geeft met name het knuffelhormoon oxytocine af als je iemand in de ogen kijkt.’
En als je toevallig nog wat geld over hebt, geef dat dan weg (zie kader). ‘Altruïsme is een bewezen geluksbevorderaar’, aldus Smeets. ‘Van materialisme word je niet gelukkig. Bovendien: hoe meer je hebt, hoe meer je kunt verliezen. Dat kan ook angst opleveren.’
Volgens Dur is de vraag of geld gelukkig maakt moeilijk te beantwoorden.
‘Er is geen eenduidig beeld over, dus onderzoekers zijn voorzichtig met conclusies. Maar in theorie neemt geluk natuurlijk toe met meer inkomen. Als je al het bestaande bewijs dus bijeenpakt en je me dwingt tot een antwoord, zou ik zeggen dat geld gelukkig maakt.’
Baarsma is het daarmee eens. ‘Geld maakt zeker gelukkig. Maar uiteindelijk is regie over je eigen leven de grootste gelukmaker.’
Postdoc Suzanne van de Groep deed aan de Universiteit Leiden en de Erasmus Universiteit Rotterdam promotieonderzoek naar geefgedrag van adolescenten tussen 9 en 25 jaar. Daarvoor volgde ze een groep van 142 jongeren, die op verschillende meetmomenten een MRI-scan ondergingen om te kijken wat er in de hersenen gebeurt.
De opdracht was om steeds zeven munten te verdelen over zichzelf en een goede vriend, of een goede vriend en een onbekende. Elke munt was twintig cent waard. Die opdracht moesten ze honderdzestig keer herhalen, om zo een goed beeld te krijgen van hun geefgedrag.
De jongeren wisten dat de computer, die hun keuzes bijhield, drie herhalingen eruit zou pikken. Op basis daarvan werd het geld daadwerkelijk verdeeld.
‘Vooral economen verwachten bij dit soort spellen dat de deelnemers met name voor eigen gewin gaan’, zegt Van de Groep. ‘Maar dat is niet wat je in mijn onderzoek terugziet. Zelfs aan een onbekende geven ze nog dertig procent weg. Hun geefgedrag was heel sociaal. Dat is een mooie conclusie uit mijn proefschrift.’
Wel is het zo dat jongeren, zodra ze ouder worden, doorgaans meer geven aan een vriend dan aan een onbekende. ‘Bij kinderen zie je dat ze vasthouden aan bepaalde makkelijke regels, zoals eerlijk delen. Een tiener denkt meer: “Ik wil mijn vrienden meer geven dan een onbekende.” In die jaren gaan ze steeds meer rekening houden met de sociale situatie, ze voelen meer sociale druk.’
Geven heeft voordelen. ‘We zien dat het beloningsgebied van het brein sterker actief is als mensen iets weggeven aan een ander. Bovendien onderhoud je er ook relaties mee. Ik zou zeggen: geld weggeven maakt gelukkig.’