De lezer van Mare zal het ongetwijfeld niet zijn ontgaan dat de Nederlandse academie, bij monde van de VSNU en NWO, onlangs heeft besloten om wetenschappelijke staf niet slechts meer te beoordelen op basis van de hoeveelheid publicaties, maar meer op de kwaliteit van hun totale output. Ook andere zaken zoals onderwijs, of maatschappelijke impact tellen mee.
Het nieuwe ‘Erkennen en waarderen’ werd met veel gejuich ontvangen. Nu staat NWO bekend als een organisatie die snel kan inspelen op ontwikkelingen in het veld, en het mag dan ook niet verbazen dat juist deze organisatie al een voorschot heeft genomen op deze nieuwe trend, door een zogenoemd ‘narratief cv’ in te stellen bij subsidieaanvragen in de zogeheten Veni en Vici-ronde, en straks ongetwijfeld ook bij de Vidi. Dit nieuwe cv, meldt een begeleidend schrijven, biedt ruimte om de volle breedte van de kwaliteiten van een kandidaat te kunnen beoordelen, en dus niet slechts iemands vaardigheden en kwaliteiten op het gebied van, ik zeg maar wat, onderzoek.
Nu staat de kwaliteit van de peer review en algemene beoordeling bij de vernieuwingsimpuls van NWO al jaren onder druk, maar toch rijst de vraag waarom ’s lands grootste onderzoeksfinancier het nodig vindt om kwaliteiten anders dan puur academische merite mee te wegen. Helemaal verrassen doet het niet, want het past natuurlijk in een veel oudere trend: wég van traditioneel, zuiver onderzoek, waar NWO ooit voor is opgericht. In plaats daarvan: meer toegepaste, ‘nuttige’, wetenschap.
Ik verwijs hier naar de zogeheten ‘impact’-paragraaf in de Vernieuwingsimpuls, of – nog veel erger – gedrochten zoals de Nationale Wetenschapsagenda en vanaf dit jaar het Kennis en Informatie Convenant (KIC). Dat is in feite verkapte staatssteun aan het midden en kleinbedrijf. De overheid betaalt mee aan hun bedrijfsresearch, die onder het mom van ‘kansen voor wetenschappers’ via NWO aan de Nederlandse academie wordt aangeboden.
Wetenschappers moeten zich meer op de maatschappij richten en laten zien waaraan het belastinggeld wordt besteed, zo luidt de leus. Ze moeten meer samenwerken met bedrijven om ervoor te zorgen dat hun kennis ook daadwerkelijk te gelde, dan wel tot ‘nut’ wordt gebracht. Of dat terecht is, wordt eigenlijk door niemand gevraagd. Door het hele land ziet men colleges van bestuur vrolijk mee-knikken met de wensen van de ministeries van OC&W en Economische Zaken. Of, namens die ministeries, NWO of de steeds verder van de universiteiten losgezongen VSNU, waar de S van Samenwerken in het acroniem een fossiel uit betere tijden is.
Dit is ergerlijk, niet alleen omdat heel veel onderzoekers al heel veel doen aan zaken als kennis-disseminatie en valorisatie, en helemaal geen nieuw (of halfbakken) beleid nodig hebben om zich van hun taak te kwijten. Het is vooral ook ergerlijk omdat het voorbijgaat aan de vraag wat wetenschap in de kern eigenlijk is: het analyseren van bepaalde problemen zonder enige verdere doelstelling - in het Engels ook wel ‘blue skies research’ genoemd. Een zekere afstandelijkheid (los van de vraag of een onderzoeker zich ooit geheel kan of moet afsluiten van de maatschappij) heeft ook voordelen wat betreft integriteit.
Onderzoek kan niet alleen heel snel op volkomen verkeerde wijze worden gepresenteerd en geïnterpreteerd en voor politieke of andere doeleinden worden gebruikt. Het huidige debat, waarin een aantal partijen openlijk twijfelt aan de integriteit van zowel methoden als onderzoekers, is paradoxaal genoeg voortgekomen uit de politieke wens om wetenschap meer aan de maatschappij te verbinden.
Is de wetenschap dan volkomen nutteloos, of zou ze dat moeten zijn? Natuurlijk niet. Zo is gebleken dat juist ‘blue sky science’ uiteindelijk veel meer aan de basis staat van maatschappelijke of industriële innovaties dan men op grond van het beperkte budget zou mogen verwachten. Zuivere wetenschap ‘loont’ dus, maar niet op een manier die valt te kwantificeren of te voorspellen.
Misschien wordt het tijd dat we de wetenschap niet vragen te luisteren naar de verwachtingen van de samenleving, maar de samenleving wat meer te laten luisteren naar de wetenschap. En als we dan toch bezig zijn: zouden we ook de universitaire bestuurders mogen vragen méér te geloven in de kracht van de academie ‘an sich’, en hun beleid af te stemmen op de wensen en behoeften van diegenen die zij dienen – de universitaire onderzoekers; niet de maatschappij, noch NWO.
Jorrit Kelder is historicus en archeoloog. Hij werkt ook als ‘Senior Grant Advisor’ bij Luris, de universitaire afdeling die onder meer ondersteuning biedt bij beursaanvragen