Ons Academiegebouw doet alles voor ons: we vergaderen daar, er zijn colleges en symposia, we vieren er feest en het is ons museum. Bij gebrek aan een apart Academisch Historisch Museum zoals de Utrechters en Groningers dat kennen, is in de gangen en zalen van het Academiegebouw een permanente tentoonstelling ingericht.
En dat schuurt.
Een promovendus stoorde zich aan een schilderij uit 1976, waarop zes regenteske heren in een walm van sigarenrook hun gewichtige zaken bespreken.
Niet gelukkig
De aanwezige rechtendecaan Joanne van der Leun stoort zich al jaren aan dit schilderij, in haar ogen een symbool voor een door mannen gedomineerde wereld die de universiteit achter zich laten moet. In een opwelling haalden de aanwezigen het schilderij van de muur. En zij deelden dat op Twitter, waarmee het nu een fait accompli werd.
Een feit waar half Nederland van De Telegraaf tot Tweede Kamer en Twitter een mening over bleek te hebben. Ook ik was niet direct gelukkig met de actie. Hoe ondemocratisch het tafereel ook aandoet, het schilderij van Rein Dool toont het eerste college van bestuur dat onder de sterk democratische universitaire bestuurswet van 1970 werkte met een zeer invloedrijke universiteitsraad. In de vroege jaren zeventig moest het gehele wiel van democratische besluitvorming in de academie in de praktijk worden uitgevonden en het college droeg daar een zware steen aan bij.
Op het schilderij staat rechts (ironie) de progressieve geest H.H. Maas die consequent de kant van opstandige studenten koos. De tweede van links is rector A.E. Cohen, die juist in deze jaren naar voren stapte om een compromis te vinden tussen radicale democratie en vrije wetenschap.
Alle heren op het schilderij hebben op hun manier fundamenten gelegd voor de grootschalige, diverse en democratische universiteit van vandaag. Een universiteit waarin de vergaderende mensen van nu zich thuis zouden kunnen voelen. De mannen staan voor waarden die we nu van het grootste belang vinden. Dat is het ingewikkelde van dit tafereel.
De komende maanden moet worden bepaald wat er met het schilderij moet gebeuren en ik zou het toejuichen als het een plaats zou krijgen tussen portretten van mensen met de meest uiteenlopende achtergrond. Ik durf te wedden dat de afgebeelde heren dat ook een uitstekend idee zouden hebben gevonden.
Lelijke dingen
Maar dan nog blijft een ander fundamenteel dilemma opspelen: is het Academiegebouw een werkplek, waarin iedereen zich moet herkennen?
Laat dan onze Belgische collega’s vooral niet de receptiekamer zien met het schilderij van de Leidse Jagers, die in 1831 met geweld de opstandige Belgen gingen bestraffen. Of is het een museum waarin we ons verleden een eigen plek kunnen geven, inclusief de pijnlijke en lelijke dingen die daarbij hoorden?
Ik praat met alle liefde over een nieuwe plek voor het schilderij van Dool. Maar ik zou het ook graag hebben over een plek waar ons verleden er volop mag zijn, ook of misschien wel juist als dat pijn doet.
Pieter Slaman is universiteitshistoricus in Leiden