Op 8 mei deed onze gekozen universiteitsraad iets ongebruikelijks door een conflict met het college van bestuur, de hoogste autoriteit binnen de universiteit, voor te leggen aan de raad van toezicht, het orgaan dat als leidinggevende voor het college fungeert.
Zonder instemming van de universiteitsraad had het bestuur een nieuwe functie, die van ‘vice-rector organisatieontwikkeling’, in het leven geroepen en tegelijkertijd Erwin Muller, tot op dat moment decaan van de Faculty of Governance and Global Affairs, in de nieuwe functie aangesteld. De vacature stond slechts vijf dagen open, waarvan twee in het weekend, en werd niet geadverteerd. De kosten zouden, over de (minimaal) vier jaar van de aanstelling van 0,7 fte, rond 600.000 euro bedragen.
Vooraf had de universiteitsraad stevige kritiek geuit op de voorgenomen benoeming. In een brief aan het college van 11 april wees hij erop dat de werkzaamheden van de nieuwe vice-decaan, die zich volgens de tekst van de zo kort zichtbare interne vacature moest gaan toeleggen op ‘de doorontwikkeling van het besturingsmodel’ van de universiteit, reeds tot het takenpakket van het college van bestuur behoorden.
‘Juist de ontwikkeling van een langetermijnvisie op de organisatie beschouwt de raad als de rol van het college van bestuur. Als het college onvoldoende in de gelegenheid is om diens rol vorm te geven, is het [...] belangrijk om eerst te identificeren wat het college weghoudt van de kerntaken.’
Ten tweede betreurde de raad het gebrek aan openheid bij de benoemingsprocedure, en de daardoor gewekte indruk van vriendjespolitiek.
‘De raad heeft een sterke voorkeur voor open procedures voor alle bestuurders [... en] krijgt de indruk dat het college de functie en invulling heeft laten afhangen van de persoon die beschikbaar was voor deze positie.’
Verder vond de raad het onverstandig, en een verkeerd signaal geven aan de universitaire gemeenschap als geheel om in tijden van crisis en bezuiniging op de kerntaken van de universiteit – onderwijs en onderzoek – juist meer geld uit te geven aan de bestuurlijke taken.
‘Je kunt de vice-rector beschouwen als een assistent-bestuurder. Er is financiële krapte en er komt waarschijnlijk nog meer financieel zwaar weer aan, maar het college zegt: “We gaan meer doen en daar gaan we budget voor vrijmaken.”’
Toen het college ondanks deze kritiek eenzijdig overging tot het benoemen van de vice-rector, was voor de universiteitsraad de maat vol en werd de raad van toezicht om hulp gevraagd.
Het verzet bleek echter van korte duur. De raad van toezicht stuurde een bemiddelaar onder wiens begeleiding, tijdens een speciaal georganiseerde besloten vergadering in Oegstgeest, een verzoening tussen de partijen plaatsvond. Het college erkende dat het een fout had begaan door te handelen zonder instemming van de universiteitsraad, en bood hier excuses voor aan. De universiteitsraad op zijn beurt verklaarde zich bereid de benoeming van Muller toch weer in overweging te nemen. Vervolgens stemde de universiteitsraad op 27 mei, met zeven stemmen tegen vijf, formeel in met de komst van de vice-rector.
Bij alle opluchting over de zeldzame erkenning door het college van een eigen fout op procedureel vlak, leken echter de inhoudelijke bezwaren tegen de aanstelling ineens vergeten, zonder dat de gronden voor die bezwaren waren weggenomen. De benoeming van Muller was nu een fait accompli.
Hiermee gaf het college een slecht voorbeeld aan alle leidinggevenden binnen de universiteit. De boodschap was impliciet, maar duidelijk. Grof gezegd: maak je niet druk om zaken als gelijke kansen, transparantie, diversiteit, of eerlijke procedures, waar onze communicatiemedewerkers het steeds over hebben. Dat is, zoals velen al lang hebben vermoed, alleen maar schijn. In de praktijk kun je gewoon benoemen wie je wilt, zonder noemenswaardig te adverteren. Met enig geluk kan je er zelfs een vaag omschreven bestuurlijke positie voor creëren, en de kosten laten aftrekken van het budget voor andere zaken.
Bovendien bleef het onverminderd waar dat de geprojecteerde taken van de vice-rector, zoals ‘het verder brengen en bewaken van de strategische koers’ en zelfs de verantwoordelijkheid dragen voor ‘het adequate inspelen op actualiteiten door het college van bestuur’ ruim binnen de functieomschrijving van het college zelf vielen. De tijden mogen zwaar zijn, maar de leden van het college hebben toch niet het recht om hun taken en verantwoordelijkheden op anderen te gaan afschuiven, terwijl zij er zelf volop betaald voor krijgen.
Hester Bijl verdient, naast een salaris dat tegen het wettelijke maximum voor een bestuursfunctie aanzit, jaarlijks nog eens bijna twintigduizend euro bij als lid van de raad van toezicht van onderzoeksinstelling TNO – een combinatie die zij naar eigen zeggen ‘goed te doen’ vindt, wat niet spreekt van enige overbelasting door haar werk als rector. Dat wringt nogal met de met de mond beleden hoge werkdruk van de collegeleden. Als zij daar niet tegen opgewassen zijn, moeten zij niet aan taken afschuiven maar aan aftreden denken en plaatsmaken voor andere bestuurders.
Dat de leden van het college dit niet zo zagen, en niet terug wilden komen op hun eenzijdig genomen besluit, viel te verwachten. Het zou niet de eerste keer zijn dat dit college zich tot het bittere einde bleef vastbijten in een verkeerde beslissing.
Van de universiteitsraad daarentegen had de universitaire gemeenschap wel een minder slappe houding mogen verwachten. In de kwestie van de vice-rector heeft hij zich te makkelijk laten inpalmen door het bestuur. Deze zaak ging om meer dan de gekwetste gevoelens van raadsleden die zich tijdelijk ‘geschoffeerd’ voelden. De consensuele, vaak gezellige vergadercultuur aan de top van de Universiteit Leiden heeft soms zijn voordelen. Maar het kan er ook toe leiden dat raadsleden, in plaats van irreguliere procedures resoluut te bestrijden, daar juist zelf deel van gaan uitmaken.
David Henley is hoogleraar Contemporaine Indonesiëstudies
Remco Breuker is hoogleraar Koreastudies, lid van het Lokaal Overleg en actief bij WOinActie