Onlangs vond er een debat plaats over het verbreken van de banden tussen de Leidse universiteit en de fossiele industrie. Wij, drie bèta’s, zijn zeer bezorgd over de opwarming van de aarde. Maar óók menen wij dat er geen simpele oplossingen zijn. De benodigde energietransitie is zo complex dat alle partijen nodig zijn: overheid, academici én (fossiele) industrie.
De energietransitie is ingewikkeld omdat meerdere doelen tegelijk moeten worden gehaald. We willen dat de aarde niet verder opwarmt en daarom dat de CO₂-uitstoot wordt verminderd. Maar we willen ook dat energie betaalbaar en beschikbaar blijft – voor iedereen, nu en in de toekomst. Dat is hét fundament onder onze welvaart, zoals natuurkundige Jo Hermans schreef in zijn Energie survival gids. Het is door goedkope (fossiele) energie dat onze samenlevingen zich konden ontwikkelen tot redelijk egalitaire gemeenschappen. Dankzij de wasmachine, stofzuiger, auto en smartphone leven we als vorsten, maar dan zónder knechten of slaven.
Ook academici en studenten profiteren collectief van alle (reis)mogelijkheden. Om onze kleinkinderen een fijne toekomst te geven, is er dus een dubbele uitdaging. De opwarming van de aarde moet worden beperkt én de energievoorziening moet op peil blijven.
Het is duidelijk dat we daarom zuiniger moeten omgaan met energie en alternatieve energiebronnen moeten aanwenden. Zuiniger worden we niet alleen via isolatie, maar ook via de wetenschap, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van slimme processen die energieverbruik minimaliseren. Zo wordt de chemische industrie steeds efficiënter en worden auto’s zuiniger.
Alle mogelijke bronnen
Maar het is nog niet genoeg. Daarom boren we duurzame energiebronnen aan, bijvoorbeeld via zonnecellen, gebaseerd op fundamentele quantummechanica, en grote windmolens. Hierdoor is al 16 procent van het Nederlandse energieverbruik hernieuwbaar (2022; energieopwek.nl). Indrukwekkend, want kortgeleden was het 0 procent, maar het is nog lang niet genoeg. Zeker omdat de zon niet altijd schijnt en het niet altijd waait.
We zullen daarom alle mogelijke energiebronnen moeten verkennen, inclusief kernsplitsing en kernfusie. En zelfs als dat perfect lukt, zijn er nog uitdagingen genoeg. Hoe slaan we energie op? Onze batterijen zijn daarvoor te klein. Gaan we waterstof (H₂) maken via elektrolyse? Of brandstoffen synthetiseren uit CO₂ en H₂? Maar wie levert vervolgens de infrastructuur om deze energievormen bij de mensen te krijgen? Hoe vergroenen we de bouw en chemische industrie verder (staal, cement, ammoniak…), en wie gaat die grote nieuwe (waterstof)fabrieken bouwen?
Een van de sleuteluitdagingen is opschaling. Nieuwe technologie kan worden bedacht en ontwikkeld in het universitaire lab – daar zijn wij goed in – maar er is pas impact wanneer het op grote schaal wordt uitgevoerd.
En wie is daar het beste in? De fossiele industrie, of we willen of niet. Opschalen van lab naar fabriek is een uitdaging, waarbij naast technische ook nieuwe fundamentele problemen opkomen. De oplossingen daarvoor vergen nieuw onderzoek in labs. Alleen als universiteiten en bedrijven samenwerken – de wetenschaps-technologie-spiraal – kunnen er echte stappen worden gezet in de energietransitie.
Wij zijn ons ook bewust van een andere realiteit: de fossiele industrie is omstreden. Haar investeringen in duurzaamheid zijn beperkt (tenminste in percentages; in euro’s is Shell de grootste investeerder in de Nederlandse energietransitie). En als het erop aankomt lijkt zij altijd voor nieuwe olie- en gasvelden te kiezen: hoge aandelenkoersen winnen van het klimaat.
Wortel en stok
De reflex van LUC-docent Gerrit Schaafsma is daarom begrijpelijk. Moreel gezien lijkt dit juist en het geeft een goed gevoel. Maar is het ook de oplossing? Nee, want daarmee gooien we het kind met het badwater weg. Het gevolg is dat de transitie nog veel langer gaat duren. Die tijd hebben we niet!
Schaafsma onderschat hoe ingewikkeld de energietransitie is en hoe afhankelijk wij nog altijd zijn van fossiele energie. Want laten we eerlijk zijn: vrijwel niemand durft de echte consequentie te trekken uit ‘stoppen met fossiel’ en op te houden met reizen, het verwarmen van collegezalen en het gebruiken van computers.
Dat neemt niet weg dat ook volgens ons de energietransitie te langzaam gaat. Wat we ons inziens nodig hebben, is een combinatie van ‘wortel’ en ‘stok’. De wortel staat voor samenwerking en perspectief. Een (fossiel) bedrijf dat een duurzame sleuteltechnologie naar de samenleving brengt, stelt zijn bestaan voor de lange termijn zeker. Daarvoor heeft dat bedrijf input nodig vanuit universitaire labs. Zo kunnen gemeenschappelijke doelen ontstaan. De kracht van Nederlands polderen, het samen nadenken om grote problemen op te lossen, moeten we daarbij niet onderschatten.
Helaas is ook de corrigerende stok nodig. Want hoewel het vijandbeeld dat Schaafsma van de fossiele industrie schetst te simplistisch is, is scepsis terecht. Daarom moeten we heldere eisen stellen aan onze samenwerkingen. Helpen ze daadwerkelijk bij de transitie? Zo nee, dan zouden we ervan af kunnen zien. Ook de overheid moet meer sturen, zowel in (internationale) regelgeving en het slim inzetten van energiebelastingen, als in het opzetten van (nieuwe) onderzoekssamenwerkingen voor de lange termijn. Hier ligt een geweldige mogelijkheid voor Nederland om voorop te lopen in groene technologie.
Zure regen
Het stoppen met samenwerking heeft namelijk nóg een nadeel: het schetst geen toekomstscenario. Laten we twee historische voorbeelden nemen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw toen (chemische) uitstoot zowel zure regen als het gat in de ozonlaag veroorzaakte. Beide risico’s zijn verdwenen door wortel en stok: de overheid legde het bedrijfsleven regels op én de bedrijven kregen alternatieve methodes aangereikt via wetenschappelijk onderzoek, zoals de auto-uitlaatgaskatalysator (zure regen) en cfk-vrije drijfgassen voor spuitbussen (ozonlaag). Samenwerking was nodig en heeft oplossingen gegenereerd.
Het klimaatprobleem is helaas complexer: wij weten niet zeker of we alles kunnen oplossen. Het is daarom verstandig om ook vrijuit onderzoek te doen naar klimaatengineering en de dijken van de toekomst. Maar bovenal moeten wij academici aan de slag met de energietransitie, samen met de overheid én (fossiele) bedrijven.
De hele academische gemeenschap is hierbij van belang, niet alleen de bèta’s. Onderzoek door sociologen, psychologen, juristen, bedrijfskundigen en economen beantwoordt vragen over de inrichting van de toekomstige samenleving, over het voorkomen van energie-armoede hier en elders, over internationale betrekkingen, politiek van grondstoffen. Interdisciplinaire samenwerking kan hier echt een verschil maken.
Alleen door met alle partijen op te trekken gaan we de hoognodige grote stappen zetten, via samenwerking op basis van de rede, in volledige academische vrijheid. Want dan is onze universiteit op haar sterkst.
Marc Koper is hoogleraar scheikunde. Hij heeft samenwerkingen met Shell en diverse andere bedrijven
Sense Jan van der Molen is hoogleraar natuurkunde. Hij werkt niet samen met de fossiele industrie
Victor van der Horst is masterstudent wiskunde en lid van de Universiteitsraad