Op 1 november stop ik, na bijna negen jaar, als senior grant advisor aan de oudste universiteit van Nederland. In die rol heb ik het voorrecht gehad om een groot aantal wetenschappers te mogen bijstaan in het opstellen van onderzoeksvoorstellen, en te helpen met het verkrijgen van de benodigde onderzoeksgelden.
Ik heb altijd bijzonder genoten van mijn werk in Leiden, en vooral van de interactie met academici, maar kreeg de laatste jaren in toenemende mate de indruk dat het type onderzoek dat ik interessant vind (het zogenoemde blue skies research, dat voortkomt uit pure interesse, en niet gebonden is aan beleidsthema’s) steeds minder wordt gewaardeerd (en ondersteund).
Ik heb me al vaker uitgelaten, zowel in Mare als op Twitter, over ontwikkelingen die dit ongebonden onderzoek bedreigen. De grootste bedreigingen komen uit Den Haag. De afgelopen decennia wordt er vanuit de politiek steeds meer ingezet op ‘nut’ en ‘maatschappelijke waarde’ van onderzoek. Universiteiten, zo wordt dan gezegd, worden gefinancierd met belastinggeld, en de maatschappij heeft er recht op dat het aan de academie verrichte onderzoek bijdraagt aan de samenleving. De suggestie is meestal dat de universiteit nog onvoldoende teruggeeft aan de maatschappij; daar moet wat aan worden gedaan!
Absurd
Je hoeft niet heel lang na te denken om je te realiseren hoe absurd deze notie is. De basistaak van de universiteit is immers het opleiden van mensen die onafhankelijk en kritisch kunnen denken en analyseren: een basisbehoefte van elke goed functionerende democratie. Hoe dat vermogen tot analyseren wordt gekweekt – of dat nu aan de hand van zeer toegepast onderzoek is, of binnen een nicheveld als bijvoorbeeld (mijn eigen achtergrond) de oudheidkunde – doet er niet toe. Het resultaat is hetzelfde: kritische denkers.
Dat men daar in Den Haag willens en wetens aan voorbijgaat is nog wel begrijpelijk. Het wegzetten van onderzoeksvelden als ‘linkse hobby’s’ is nu eenmaal een makkelijke manier om stemmen te winnen, en daarnaast kan men door het optuigen van monstrueuze programma’s als de Nationale Wetenschaps Agenda (NWA) makkelijk geld doorsluizen naar, bijvoorbeeld, het midden- en kleinbedrijf, terwijl men pretendeert toch ook de wetenschap vooruit te helpen. Iedereen blij!
Dat universiteiten zo makkelijk meegaan in een dergelijk betoog is verbluffend: niet alleen is de onderliggende suggestie (dat de bovengenoemde kerntaak van de universiteit an sich niet volstaat als bestaansrecht) simpelweg onjuist, maar door het idee te stimuleren dat wetenschap altijd toepasbaar of aanschouwelijk moet worden gemaakt, suggereer je dat het iets is wat uiteindelijk iedereen kan snappen of gebruiken (quod non).
Wetenschapscommunicatie en het valoriseren van onderzoeksresultaten kunnen de moeite waard zijn, maar behoren niet tot de kerntaak van de universiteit. Het is dan ook nogal pijnlijk om te zien dat men uitgerekend deze thema’s, onder de veelzeggende titel ‘De Waarde van Wetenschap’, heeft gekozen voor de laatste dies natalis.
Pijnlijk
Verbazen doet het niet, want juist universiteitsbesturen zijn dol op grote programma’s met ‘de maatschappij’ zoals de NWA. Het staat goed op de universitaire website, en men kan het eigen netwerk er vermoedelijk weer flink mee versterken. Maar onderzoekers zelf zijn er vrijwel nooit positief over: het regent klachten over onduidelijke procedures en een enorme hoeveelheid administratie (zelfs als je financiering krijgt toegekend), en uiteindelijk is er vaak weinig geld beschikbaar voor onderzoek zelf (drie miljoen klinkt als veel geld, tot je het moet verdelen over vijf of meer partners). Desalniettemin wordt er in toenemende mate ingezet op juist dit soort programma’s en initiatieven.
Beleid aan de universiteit lijkt steeds meer een respons op verzoeken uit Den Haag, en vloeit niet voort uit de wensen en behoeften van onze wetenschappers. Dit laatste werd pijnlijk duidelijk op de heidag van de afdeling Strategie en Academische Zaken, toen op de vraag ‘voor wie wij allen werkten’ het overgrote deel der collegae ‘Den Haag’, ‘het Ministerie’, of – een kleiner groepje – ‘het college van bestuur’ antwoordde. Slechts weinigen (waaronder, gelukkig, velen van mijn ‘eigen’ eenheid Grant Development; een eenheid die inmiddels overigens flink leegloopt – ik ben niet de enige die stopt) gaven hier het correcte antwoord: de wetenschappelijke staf. Laat onderzoeksbeleid vooral aan de onderzoekers: die weten waar ze het over hebben.
Nu is het niet helemaal eerlijk om de schuld van de huidige, problematische koers van de academie puur bij bestuurders en politici te leggen. Wetenschappers zelf hebben zich, met hun constante en vaak gratuite geklaag, ook enorm makkelijk laten gebruiken. Zo hebben klachten over de willekeur bij aanstellings- en bevorderingsbeleid, hoe terecht ook, ertoe geleid dat partijen die helemaal niks met dat beleid te maken zouden moeten hebben – NWO bijvoorbeeld – aan de haal zijn gegaan met ‘Erkennen en Waarderen’. De resultaten – nóg grotere willekeur in de beoordeling van subsidieaanvragen – waren te voorspellen (en komen inmiddels uit).
Ik heb al krankzinnige afwijzingsrapporten voorbij zien komen, en voorspel dat het alleen maar erger gaat worden. Ik heb de willekeur ook zelf mogen ervaren, toen ik een aanvraag indiende en van NWO te horen kreeg dat het gegeven dat ik nooit een (betaalde) academische positie heb gehad mijn aanvraag ‘niet versterkt’. Je zou zeggen dat, juist bij Erkennen en Waarderen, een ander carrièrepad (zeker als iemand daarnaast ook heeft gepubliceerd, onderwezen en studenten heeft begeleid) zou worden gewaardeerd.
Loon naar werken
Intussen is er op de universiteit zelf weinig veranderd, behalve dan dat we nu misschien nog meer collegae aannemen die eigenlijk helemaal niet goed zijn in onderzoek, maar wel worden gewaardeerd door studenten (of dat hetzelfde is als een goed docent zijn, waag ik te betwijfelen), of gewoon, omdat we die nu eenmaal kennen of aardig vinden.
Niemand lijkt ooit te hebben overwogen dat het probleem niet zozeer bij het aanstellingsbeleid lag, maar veel meer bij de implementatie daarvan: toezicht op wie waarvoor werd aangenomen of bevorderd was er niet of nauwelijks. Als er vanuit een bestuursbureau controle moet zijn, laat het dan juist op die punten wezen: personeelsbeleid en wervingsprocedures – niet waarop, hoe en met wie onderzoekers hun projecten moeten richten.
Zorg ervoor dat helder is wie wat doet voor welk salaris én dat die afspraken worden nageleefd. Daarmee zouden veel frustraties van medewerkers worden opgelost, want nu is er heel vaak nauwelijks tot geen verschil tussen wat een UD, UHD of een hoogleraar doet. Of schaf al die posities af, en maak alles boven een UD een tijdelijke top-up, die wordt geëvalueerd en daarna pas verlengd (zoals ik hier eerder suggereerde). Zo’n systeem, met loon naar werken, zou ook het endemisch nepotisme binnen sommige velden tegengaan.
Er is, nog steeds, alle reden om trots te zijn op Leiden. Maar dat die trots, blijkens een recente enquête, steeds minder gedeeld wordt door de universitaire staf baart me grote zorgen. De universiteit heeft enorm veel te bieden: we hebben nog steeds fantastische wetenschappers, die spannend, en vaak ook aansprekend onderzoek doen. Dáár zouden bestuurders op moeten inzetten: niet op de vraag of die resultaten aansluiten bij een bepaalde strategie. Draag die wetenschap uit, stimuleer debat en versterk de rol van Leiden als vrijplaats voor dissidente ideeën.
Niet leuteren
Bovenal, zorg dat beleidsmakers de werkvloer echt kennen: ik ben altijd een voorstander geweest van duale functies (deels onderzoek/onderwijs, en deels beleid/ondersteuning) als brug tussen beleid en praktijk.
Maar als dat niet gaat, zorg er dan voor dat bestuurders lezingen, congressen en evenementen binnen de universiteit bezoeken, in plaats van dat men constant binnen eigen kring zit te leuteren. Neem een drankje in Barrera of L’Espérance, nodig passerende collegae uit dat ook te doen en praat met elkaar.
Luister naar onze wetenschappers, en niet slechts naar Den Haag, decanen of wetenschappelijk directeuren. Ik hoop van harte dat die wetenschappers snel weer aan de basis komen te staan van de universiteit, van haar beleid, en haar ambities.
Jorrit Kelder was senior grant advisor aan de Universiteit Leiden. Hij legt zich de komende jaren toe op onderzoek en het schrijven van een boek over de Griekse archeologie – een volstrekt nutteloos veld