De afgelopen tijd is er veel te doen geweest over zogenaamde cancel culture, en over de vraag of een dergelijke cultuur zich ook binnen de Nederlandse wetenschap manifesteert. Het ging daarbij met name over de vraag of een (vermeende) politieke voorkeur tot uitsluiting van een onderzoeker (en diens werk) kon leiden.
Dat zoiets in Nederland bepaald niet denkbeeldig is hoef ik de lezer van dit blad nauwelijks uit te leggen: de affaire-Buikhuisen is een pijnlijk voorbeeld van hoe een gerespecteerde wetenschapper vanwege ‘ongewenste ideeën’ zijn baan moet opgeven, en na dreigementen uiteindelijk zelfs het land heeft moeten verlaten.
Oude geschiedenis, zult u misschien zeggen. Tot voor kort dacht ik dat zelf eigenlijk ook, en leek het me onwaarschijnlijk dat wetenschappers in hun academische carrière last kunnen ondervinden van hun politieke of wetenschappelijke stellingname.
Een recent gesprek met een bevriend historicus heeft mij echter op mijn aanvankelijke stelligheid doen teruggekomen. Deze collega was bezig met een recensie van een fraaie nieuwe publicatie. Het boek, zo vertelde hij me, was pas laat aan hem voorgelegd: de uitgever had eerst een aantal collegae benaderd, maar die hadden geweigerd een recensie te schrijven.
De reden hiervoor was niet de inhoud van het boek (hoewel in een enkel geval het gegeven dat de auteur van mening verschilde met één der benaderde collegae blijkbaar ook als een sta-in-de-weg werd ervaren), maar vooral dat de auteur een prominent lid bleek te zijn van Alternative für Deutschland. Blijkbaar zijn politieke activiteiten van een auteur voor in elk geval sommige van onze collegae ook nu nog een overweging bij het wel of niet in behandeling nemen van een publicatie.
Dat de politieke voorkeur van een auteur expliciet (maar onder elkaar, en natuurlijk niet ‘on record’) als reden is aangevoerd om een wetenschappelijk werk te negeren is opvallend, maar niet uniek. Zo werd in 2017 het werk van de Noord-Koreaanse dissident Jan Jin-Sung geweigerd voor een bundel met foto’s over, nota bene, Noord-Korea. Dat deze bundel mede tot stand kwam met financiering van de Universiteit Leiden –het zelfbenoemde Bastion van Vrijheid – maakt dit geval extra saillant.
De academie, zo moge blijken, is dus allesbehalve immuun voor censuur en cancel culture van buitenaf. Maar ook van binnenuit wordt het vrije debat voortdurend bedreigd. Dat de academie van nature de neiging heeft tot consensusdenken en sektevorming, is nauwelijks controversieel.
In mijn eigen veld, de archeologie, kan ik al legio voorbeelden geven van grote wetenschappers die met een nieuw, paradigma-veranderend, idee kwamen en wier carrière op oneigenlijke gronden werd gesloopt. Een beroemd voorbeeld is de Zwitser Emil Forrer, die in 1924 (correct, naar nu algemeen wordt ingezien) voorstelde dat de term ‘Ahhiyawa’ in oude Hettitische spijkerschrift teksten een verwijzing was naar ‘Achaea’- Griekenland, en daar met zijn carrière voor moest betalen.
Een recenter voorbeeld is de uitgave van het boek ‘Centuries of Darkness’ in 1991, waarin werd voorgesteld dat het hele chronologische kader waarop de archeologie van de Late Bronstijd en Vroege IJzertijd in het Middellandse Zeegebied is gestoeld, er zo’n 3 eeuwen naast zit. Het boek, hoewel het zonder enige twijfel een aantal evidente pijnpunten identificeert in ons huidige paradigma, werd kaltgestellt in een recensie door James Mellaart; een toenmalige grootheid in het veld en lecturer aan University College London, wiens eigen ideeën over de regio botsten met die van de auteurs van het boek.
Hoewel onlangs is vastgesteld dat Mellaart de bewijzen, die hij in de recensie aanhaalt om ‘Centuries of Darkness’ onderuit te schoffelen, persoonlijk heeft vervalst, is het kwaad inmiddels geschied: het boek speelt slechts sporadisch een rol in wetenschappelijke discussies, en de hoofdauteur heeft nooit een academische carrière gehad.
Tot op zekere hoogte is de, ongetwijfeld spottend bedoelde, tweet van professor Breuker, tevens columnist van dit blad, correct: peer-review is cancel culture. Dat is niet per se erg. Slecht onderbouwde ideeën dienen door peer-review te worden geïdentificeerd en gecanceld. En natuurlijk worden dissidente ideeën met extra scepsis bekeken: wie tegen de stroom ingaat moet harder roeien.
Maar wat de hierboven geschetste voorbeelden ook weergeven is hoe zeer de wetenschap, en dan met name de Sociale en Geesteswetenschappen, gedomineerd worden door ‘arrivés’, wier meningen veelal worden bezien als feiten, en niet als te betwisten hypotheses. Hoe kleiner de commune, hoe minder de bereidheid om openlijk te twijfelen aan de juistheid van dergelijke ‘feiten’; zeker als het toezicht op heldere procedures rondom benoemingen, promoties, of de toekenning van beurzen berust bij diezelfde arrivés.
Er is dus een reëel risico dat collegae met nauwelijks nieuwe (of zelfs geen) ideeën een beurs of vaste aanstelling krijgen toebedeeld (omdat de persoon geen bedreiging voor de posities van de arrivés is), terwijl goede, nieuwe ideeën worden gecanceld. Meestal is dit dan simpelweg omdat een idee tegen de gevestigde orde ingaat, maar soms, zo leert de ervaring, dus ook vanwege andere overwegingen.
Nederland is een klein land, en de Nederlandse academische gemeenschap is dientengevolge nóg kleiner. Alleen al daarom zou de gemeenschap extra kritisch moeten zijn op haar eigen functioneren en, in het bijzonder, het bewaken van transparante beoordelings- en benoemingsprocedures. Dat een recent rapport over het functioneren van de KNAW nu juist op dit punt -de transparantie van de benoemingsprocedure van nieuwe leden- opvallend kritisch is, stemt tot zorgen.
De wil om hier iets aan te doen lijkt er te zijn, en initiatieven zoals het nieuwe ‘erkennen en waarderen’ beogen divagedrag onder onderzoekers tegen te gaan. Maar juist door het afnemende belang van pure wetenschap, en de toenemende focus op veel minder duidelijke parameters zoals impact, samenwerking, en valorisatie zal dit nieuwe universitaire P&O beleid, zo vrees ik, meer willekeur en daarmee juist in meer divagedrag resulteren. Wat zou dan wél werken?
Een volledig ander academisch bestel, waarbij een aanstelling als UD de standaard wordt en posities als UHD en Hoogleraar tijdelijke ‘top-ups’, die om de zoveel tijd worden geëvalueerd. Zo’n systeem zou de academie groter (want UD’s zijn goedkoper dan hoogleraren), gezonder, en levendiger maken. Daar hoort ook bij dat men de ruimte krijgt om zich weer op de kerntaken -onderzoek en onderwijs- te richten, met een vaste onderzoeksvoet voor wetenschappelijk personeel.
Of een dergelijke omslag haalbaar is, weet ik niet. Maar als een archeoloog iets kan (zo blijkt uit het geval Mellaart), is het wel dromen van zaken die misschien nooit hebben of zullen bestaan.
Jorrit Kelder is archeoloog en historicus, en werkzaam als senior subsidie-adviseur aan de Universiteit Leiden.