De keren dat ik in mijn leven heb gedemonstreerd zijn op één hand te tellen.
Sterker nog, ze zijn te tellen op het pootje van zo’n vercrackte stadsduif met nog maar drie tenen. Het is niet dat ik nergens om geef. Mensenrechten, democratie, de cultuursector, bedreigde dieren en de vrede – het gaat me zeer aan het hart allemaal, echt waar.
Nee, de reden dat ik demonstraties mijd is dezelfde als waarom ik me verre houd van volksfeesten, de Macarena, en voorstelrondjes met een spelelement. Ik ben er simpelweg niet extravert genoeg voor. Te geremd ben ik, voor demonstreren. Het luide, het collectieve, het ultiem publieke ervan; de overgave die het vereist om leuzen te scanderen en vuisten in de lucht te steken – ik heb er domweg de aanleg niet voor.
Daarom dat ik doorgaans, wanneer er mensenrechten of zielige dieren in de knel zijn, kies voor andere protestvormen dan de demonstratie. In de regel komt dat neer op het schrijven van prekerige stukjes, die in geprinte of digitale vorm hun weg vinden naar de publieke arena terwijl ik zelf veilig achter mijn bureau kan blijven zitten.
Ook over de bezuinigingen die het kabinet nu wil doorvoeren op het hoger onderwijs zou ik zo’n stukje kunnen schrijven. Ik zou kunnen schrijven dat een miljard euro heel veel geld is. Dat de voorgenomen korting op het budget gelijk zou staan aan het sluiten van één grote universiteit of twee kleine. De grootste hoger onderwijsbezuinigingen sinds de jaren tachtig. En dat nog bovenop de structurele onderfinanciering waar de academie al veel langer mee te kampen heeft.
Ik zou kunnen uitleggen dat zulke bezuinigingen een heel dom idee zijn. Dat we goed opgeleide mensen nodig hebben om onze maatschappij draaiende te houden. Dat we zonder de kennis die onze onderwijs- en onderzoeksinstellingen voortbrengen de grote uitdagingen van deze tijd niet het hoofd gaan kunnen bieden. Dat het kabinet wel 85 keer het woord ‘innovatie’ in het regeerprogramma kan neerschrijven, maar dat je weinig redding van innovatie kunt verwachten als je er geen geld voor vrijmaakt. Dat korten op onderwijs en wetenschap funest zou zijn voor onze kenniseconomie; gevalletje penny-wise, pound-foolish; et cetera et cetera.
Ik zou kunnen aandragen dat wat we doen in de hoger onderwijssector naast instrumentele ook intrinsieke waarde heeft. Dat we niet alleen goed zijn voor het klaarstomen van nieuwe generaties voor een productief beroepsleven, of het voeden van de economie met kennis en innovatie. Maar dat we aan de universiteit ook de wereld leren begrijpen, hoe het nou echt zit met de dingen, en met de natuur en met de mensen en met al hun gekkigheid. En dat dat begrip op zichzelf een onvervangbaar goed is.
Maar het is allemaal al zo vaak gezegd en geschreven. Ik vrees dat ik op dit punt niets meer kan toevoegen met het Woord. Ik zal moeten overgaan op de Daad. De daad van het demonstreren.
En dus zal ik erbij zijn 14 november. Ik zal erbij zijn wanneer we door de straten van Utrecht naar het Domplein trekken. Ik zal vooropgaan in de stoet en mezelf hoog op de barricade neerplanten. Ik zal een bordje knutselen en dat de hele dag met me meedragen. Mijn vrije hand zal ik als een vuist in de lucht steken, en ik zal leuzen scanderen, veel leuzen. Ik zal meezingen met het protestlied, en ik zal meedansen met een protest-Macarena. Ik zal al mijn ongemak overboord zetten, me door de massa laten meevoeren, en voor één keer in mijn leven extravert zijn.
Al hoop ik natuurlijk eigenlijk dat de minister dit leest, zijn onzalige bezuinigingen nog voor donderdag intrekt, en mij zodoende al deze ellende bespaart. Oh Eppo, heb toch meelij!
Josette Daemen is postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut Bestuurskunde van Universiteit Leiden