De rechtbank in Den Haag volgt met deze straf de eis van de officier van justitie.
Jasin A. randde op 26 oktober een studente aan op de Uiterstegracht. Op 6 november verkrachtte hij een studente in de Hekkensteeg. De laatste verkrachting waar hij voor is veroordeeld, vond op 4 december plaats in de Doelensteeg.
A. gaf tijdens de rechtszaak toe dat hij de billen, en mogelijk de borsten van de studentes had aangeraakt, maar ontkende de verkrachtingen. De officier noemde de verdachte echter een ‘roofdier die op jacht ging naar weerloze slachtoffers.’
Bij twee van de vrouwen is DNA van A. aangetroffen. Op zijn telefoon staan foto’s van de vrouwen. De rechtbank vindt dan ook dat er voldoende bewijs is dat A. de verkrachtingen en aanranding heeft gepleegd.
De rechter stelt in zijn uitspraak vast dat A. ‘uiterst berekenend te werk is gegaan’. Hij koos slachtoffers uit ‘die diep in de nacht alleen op straat liepen en zichtbaar onder invloed waren van alcohol, wat hen bijzonder kwetsbaar maakte.’
A. zorgde voor ‘grote onrust en gevoelens van angst in Leiden. In het bijzonder onder jonge vrouwen, die zich door het nieuws over nachtelijke verkrachtingen en aanrandingen onveilig voelden.’
Naast een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan een voorwaardelijk, krijgt A. ook een proeftijd van vijf jaar opgelegd. Verder krijgt hij een contactverbod en moet hij worden behandeld. Ook legt de rechter hem een locatieverbod op voor de Leidse binnenstad. Hij is ook verplicht om zich aan een avondklok houden.
A. moet aan een van de studentes een schadevergoeding betalen. Zij liep door de traumatische gebeurtenis studievertraging op.
Tijdens de rechtszaak was er discussie over of het jeugdstrafrecht of het volwassenenstrafrecht toegepast moest worden. De psycholoog die A. onderzocht, pleitte voor jeugdstrafrecht. A. zou een achterstand in zijn sociale- en seksuele ontwikkeling hebben. Volgens de reclassering en het Openbaar Ministerie is het gedrag van A. echter ‘leeftijdsadequaat’.
Daar gaat de rechter in mee. Er is ook ‘geen persoonlijkheidsstoornis vastgesteld', en er is dan ook ‘geen aanleiding gezien om verdachte de feiten verminderd toe te rekenen, zoals wel was geadviseerd.’