![](/assets/Uploads/Article/7e061d1dcc/Josette-Daemen__ScaleMaxWidthWzUwXQ.jpg)
Al zolang ik me kan herinneren heb ik een voorkeur voor het oude. Liever dan met een gloednieuwe Barbie speelde ik als kind met Dromedarisje, de knuffel die al toen ik hem op de plaatselijke rommelmarkt uit een bak met meuk plukte oogde alsof hij reeds de nodige decennia achter de bochel had (Dromedarisje was eigenlijk een kameel, ontdekte ik later, maar de vele kinderhandjes die hij in zijn leven al was gepasseerd hadden zijn twee bulten door de jaren heen tot één gekneed). Tijdens bezoekjes aan mijn oma vergaapte ik me aan haar teakhouten sixties meubilair, veel mooier dan het meer eigentijdse spul bij ons thuis. Op de middelbare school liet ik Frans vallen om door te gaan met Latijn.
Dus toen ik op mijn achttiende kon kiezen tussen een studie in Maastricht – op slechts een uurtje fietsen van mijn ouderlijk huis, bij een universiteit die nog nauwelijks droog was achter de oren – en studeren in Leiden – waar ik geen mens kende, maar wel kon rekenen op ruim vier eeuwen aan academische geschiedenis – was de keuze snel gemaakt. Ik ging naar de oudste universiteit van Nederland en ik vond alles eraan fantastisch.
Nu zijn we veertien jaar verder, viert de universiteit haar 450-jarig bestaan, en vind ik weliswaar niet meer alles eraan fantastisch, maar toch nog steeds een heleboel dingen, en haar oud-zijn is daar een van.
In mijn voorliefde voor het oude ben ik niet alleen. In Grand Hotel Europa suggereert Ilja Leonard Pfeijffer dat het een Europees trekje is. Symbolisch in het boek is het moment dat de nieuwe Chinese eigenaar van het Italiaanse hotel waar het verhaal zich afspeelt de antieke kroonluchter in de hal vervangt door een modern exemplaar van Swarovskikristallen – het gaat de Europese hotelgasten door merg en been, en ik voel met ze mee.
Wat is dat toch met het oude, dat het zo trekt?
Allereerst is er denk ik een rationele verklaring. Dingen worden niet zomaar oud, daarvoor moeten ze sterk zijn en veerkrachtig en van zulke kwaliteit dat mensen de moeite nemen om ze door de jaren heen te bewaren en onderhouden. Het teakhouten sixties bankje van mijn oma staat nu niet voor niks in mijn woonkamer, het staat er omdat het een superdegelijk bankje is en drie generaties familieleden er schoonheid in hebben gezien en er daarom goed voor hebben gezorgd.
Maar onze hang naar oude dingen kent ook een emotionele oorsprong. Het idee dat er mensen voor ons zijn geweest die dezelfde dingen meemaakten: die met deze zelfde knuffel speelden, die onder deze zelfde kroonluchter stonden, die deze zelfde taal lazen, die in ditzelfde auditorium hun proefschrift verdedigden. Het idee dat deze dingen op hun beurt al zo veel mensen hebben zien komen en gaan; dat ze in zekere zin ook zelf ‘heel wat hebben meegemaakt’. Het zorgt ervoor dat we ons verbonden voelen met anderen, en suggereert een bepaalde bezieling van de materie om ons heen.
Natuurlijk kan gedweep met het oude ook soms tenenkrommend zijn, en niet zonder risico’s.
Een eerste gevaar is dat bewondering voor oude dingen omslaat in categorische verheerlijking ervan. Dan komen we op het terrein van de kitsch – door de Tsjechische schrijver Milan Kundera ooit treffend gedefinieerd als ‘de ontkenning van stront’.
Niet alles wat lang meegaat, is per definitie goed. En ook als we kijken naar oude zaken die we nu nog steeds met reden waarderen, dan zouden we onze ogen niet moeten sluiten voor imperfecties; zouden we niet moeten doen alsof stront er niet is en nooit heeft bestaan. Ook onze blik op de universiteit en haar 450 jaar aan historie zal dus naast liefdevol evengoed kritisch moeten blijven.
Het tweede risico is dat je in je obsessie met het oude over het hoofd ziet dat het nieuwe ook goed kan zijn. Mijn oma had dat al vroeg door, toen ze begin jaren zestig koos voor een uitermate moderne inrichting met fraaie teakhouten meubeltjes. Ook de Leidenaren wisten het, toen ze in 1575 besloten om het avontuur aan te gaan, met zo’n eigenaardige noviteit in hun stad. De rest is geschiedenis.
Josette Daemen is postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut Bestuurskunde van Universiteit Leiden