De verontwaardiging over de gebrekkige aandacht voor privacy die de universiteit tentoon heeft gespreid bij het invoeren van de slimme camera’s in universiteitsgebouwen is natuurlijk helemaal terecht, maar gaat voorbij aan het feitelijke doel van deze operatie.
De universiteit is in mijn toch brede ervaring geen Big Brother die geïnteresseerd is in het volgen van individuele stafleden en studenten, maar op centraal niveau staat privacy niet goed op het netvlies, en wordt er vooral zelden diep nagedacht over de implicaties van nieuw beleid op andere terreinen.
Hannesen
Dit blijkt onder meer uit de getoonde bereidheid tot het opschroeven van het veiligheidsniveau van de camera’s na de eerste protesten.
Wat we ons collectief wel zouden moeten afvragen is waarom de universiteit bereid is om bijna een kwart miljoen euro uit te geven aan camera’s die kijken hoeveel mensen gebouwen en collegezalen ingaan, terwijl ze na bijna twee jaar corona nog steeds niet in staat is geweest om ín elke werkgroepruimte een camera op te hangen om hybride onderwijs te faciliteren, en ze dagelijks vele medewerkers laat hannesen met statieven en goedkope opschroefcamera’s die niet altijd werken.
Gelegenheidsargument
De universiteit stelt zelf dat de ‘scanners’ nodig zijn om tijdens corona het aantal aanwezigen te tellen, maar docenten en studenten hebben geen dure camera’s nodig om te weten of er teveel mensen in een zaal of een gebouw zitten om veilig te kunnen functioneren, en kunnen zelf dienovereenkomstig handelen.
De (hopelijk) eindige pandemie is dus slechts een gelegenheidsargument om de invoering van het monitoren van het gebruik van gebouwen te legitimeren.
Waar het eigenlijk om gaat, geeft de universiteit in haar berichtgeving zelf aan. De surveillance ‘helpt de universiteit bij het optimaliseren van haar diensten … zoals het bepalen van de grootte van zalen bij ver- of nieuwbouw’.
Surveillance
Net als bij de mislukte invoering van wifi-tracking en de bezettingsgraadmeting draait het hier dus blijkbaar om ‘efficiënt’ gebruik van universiteitsgebouwen.
Zoals de informatie die uit de bezettingsgraadmeting is gekomen als argument gebruikt is om het breed doorvoeren van de nieuwe lagere werkpleknormering en activiteitsgericht werken te legitimeren, zal de informatie die nu wordt verzameld vooral gebruikt kunnen worden als reden om de grootte en het aantal collegezalen te verminderen en eventueel ook voor het verder inperken van de werkplekomgeving als blijkt dat er minder medewerkers aanwezig zijn in de beperkte nieuwe werkomgeving dan de universiteit ‘van deze tijd’ acht.
Daar zouden we ons nu echt zorgen om moeten maken.
Wederom wekt de universiteit hiermee namelijk de indruk dat ze haar medewerkers niet vertrouwt en gefocust is op financiën en efficiency, niet op noden van academici en studenten.
Waar we dus vooral tegen zouden moeten protesteren is een bestuurscultuur die zich richt op surveillance en het verlenen van minimale zo goedkoop mogelijke dienstverlening in plaats van op het zo goed en royaal mogelijk faciliteren van het onderwijs en onderzoek binnen onze universiteitsgebouwen.
Joost Augusteijn is universitair hoofddocent aan het Instituut voor Geschiedenis