Als hij in de namiddag over de Breestraat fietst, met een illegale stencilmachine onder een jutezak, ziet hij in de verte onverwachts een groep Duitse soldaten. Als hij betrapt wordt met dat apparaat, betekent dat zeker zijn dood. Linksaf schiet de Indonesische student de Kabeljauwsteeg in, naar de Boommarkt. Niet onopgemerkt, want een van de soldaten rent hem achterna. Vluchten is verboden, net als het negeren van een Duits gebod. Dan klinkt er een oorverdovende knal. En dan nog een.
‘Irawan Soejono was dood. De ontstellende mare had eerst nauwelijks geloof gevonden. En ook toen wij hem in het ziekenhuis zagen liggen, met het kogelgat in zijn hoofd, maar overigens vredig en rustig, twijfelde een van ons nog en fluisterde: “Hij kan niet dood zijn!” Tweemaal was het hem gelukt om bij razzia’s den dans te ontspringen. Eenmaal door weg te rennen, andermaal door uit een rijdende tram te springen. Op die noodlottige 13 januari was het hem niet gelukt. Hij probeerde er op zijn fiets vandoor te gaan, maar de nazikogel trof doel.’
Het zijn de woorden waarmee Raden Mas Soeripno na de oorlog in een in memoriam terugblikt op de dood van zijn vriend. Samen met hun studie- en landgenoten zijn de twee de stuwende kracht achter het verzetsblad De Bevrijding, waarvoor Soejono – vlak voor hij op de Boommarkt werd doodgeschoten – nog een gerepareerde stencilmachine had opgehaald. In een Duits politierapport is te lezen dat de ‘Wehrmacht een onbekende man heeft doodgeschoten, een Mischling’ – een kleurling. Over de stencilmachine wordt niet gerept. Die blijkt nog snel te zijn meegenomen door een vriend.
‘Pinda, pinda, lekka, lekka’
Irawan Soejono werd in 1920 geboren in een vooraanstaande, adellijke familie op Oost-Java en krijgt kansen die niet voor ieder Indonesisch kind zijn weggelegd. Op tienjarige leeftijd verhuist hij met zijn familie naar Den Haag waar hij naar de lagere school gaat. Na zijn eindexamen gaat hij in Leiden studeren.
Steeds meer jongeren uit de Indonesische elite doen dat. Aan het begin van de jaren dertig telt Leiden er zo’n honderd. Onder hen Maria Ulfah, die in 1929 begint aan haar studie in Leiden en lid wordt van de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden (VVSL). Als zij door de Doelensteeg naar het Rapenburg loopt, hoort ze telkens discriminerende kreten: ‘Pinda, pinda, lekka, lekka.’ Later wordt ze de eerste vrouwelijke minister van Indonesië.
Maar de Indonesiers richten ook hun eigen verenigingen op, zoals de ‘Indische Vereeniging’, in 1908 gesticht op de Hogewoerd.
De Indonesiërs die naar Nederland komen studeren, veelal met het idee om later tot het koloniaal bestuur toe te treden, komen in aanraking met nationalisme, zelfbeschikking en volkssoevereiniteit. Het gaat hun leven domineren. De naam van de vereniging wordt omgedoopt tot de ‘Indonesische Vereniging’ en later nog tot ‘Perhimpoenan Indonesia’ (PI). Het is een van de eerste organisaties die de naam ‘Indonesië’ gebruikt en naar onafhankelijkheid streeft. Naast Ulfah zijn bekende politici als Soetan Sjahrir, de eerste minister-president van Indonesië, en Mohammed Hatta, de eerste vice-president (en later minister-president) van Indonesië, lid van deze politieke organisatie.
Maar dan breekt de oorlog uit. Het idee van een onafhankelijk Indonesië wordt sterk bedreigd door de Duitse bezetting en daarom sluiten ook veel Indonesiërs zich aan bij de strijd tegen het fascisme. ‘Eerst Nederland bevrijden, dan Indonesië’, wordt hun motto. Naar schatting hebben 60 tot 110 Indonesiërs, voornamelijk studenten, in het verzet gezeten.
Gevechtsgroep
Ook Irawan Soejono sluit zich hierbij aan. Hij verricht werk voor het illegale blad De Bevrijding, een uitgave van de PI. Net als de andere Indonesiers gebruikt hij niet zijn eigen – ietwat opvallende – naam om onder de radar te blijven, maar een Nederlands alias. Hij staat bekend als ‘Henk van de Bevrijding’, omdat hij bijna alles voor de gelijknamige verzetskrant regelt: de machines, het papier en radiotoestellen. Hij vervoert alles per bakfiets, handkar of koffer. Soeripno: ‘Weer of geen weer, gevaar of geen gevaar, bij nacht en ontij. Henk was steeds in touw.’
Drie keer per week wordt het blad gedrukt. De oplage groeit van 3500 naar 20.000 exemplaren. Heel Zuid-Holland krijgt deze krant in handen.
Ook sluit hij zich aan bij de Indonesische gevechtsgroep ‘Soerapati’ van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Na zijn dood krijgt de gevechtsgroep de nieuwe naam ‘Irawan’.
Net als veel andere studenten zamelt Soejono tijdens de hongerwinter voedsel in. ‘Hij maakte lange tochten om voedsel te zoeken voor hongerenden, hij zaagde dikke boomstammen voor brandhout, hij kookte ons potje en dwong ons te eten’, schrijft Soeripno na de oorlog in het blad van de PI.
Indonesiërs waren overal
Ook verzorgen, veelal vrouwelijke Indonesische studenten, onderduikadressen, levensmiddelen en persoonsbewijzen voor Joodse mensen tijdens de bezetting.
‘Waar er sprake was hier in Nederland van verzet, behoefden wij niet te vragen: “Waar waren de Indonesiërs”’, zei de Leidse hoogleraar Rudolph Cleveringa vlak na de bevrijding tijdens de 37ste verjaardag van de Indonesische Nationale Beweginging in de Stadsgehoorzaal. ‘Zij waren er en stonden op hun post. Zij hebben hun offers gebracht. Zij waren in de concentratiekampen, zij waren in de gevangenissen. Zij waren overal.’
Irawan Soejono, of Henk, is vijf dagen voor zijn 25e verjaardag begraven op begraafplaats de Groenesteeg in Leiden. Twee jaar later is zijn lichaam opgegraven, gecremeerd en zijn as naar Indonesië vervoerd. ‘Henk had een warm kloppend hart’, schreef Soeripno. ‘Hij wilde leven in dienst van zijn land en volk… Het heeft niet zo mogen zijn.’