‘Niet alleen bij aankomst op de universiteit hebben studenten minder parate kennis en is hun algemene ontwikkeling slechter’, zegt universitair hoofddocent filosofie Jan Sleutels. ‘Als ze weggaan is dat nog steeds zo.’
Dat kan ook moeilijk anders, zeggen de docenten die Mare voor deze reeks sprak. Samengevat: het instroomniveau van scholieren is lager. Die achterstand moet worden ingehaald met extra vaardigheidsvakken die ten koste gaan van inhoudelijke vakken.
Bovendien zorgt de enorme toestroom van studenten ervoor dat docenten noodgedwongen tentamens makkelijker maken, soepeler becijferen en de studiebelasting verlichten: universiteiten worden immers bekostigd op basis van het aantal ingeschreven studenten en afgegeven diploma’s.
Meesterproef
Daarnaast komt de tijd voor onderwijs door de toegenomen bureaucratisering verder in de verdrukking en is de studieduur steeds verder verkort, zodat de vereiste stof in kortere tijd moet worden behandeld. Dat gebrek aan verdieping is onvermijdelijk terug te zien aan wat de meesterproef van iedere studie zou moeten zijn: de afstudeerscriptie.
De helft van de beroepsbevolking hoger opgeleid in 2020: dat was een idee van het Kabinet Balkenende II. Nu dat bijna lijkt te zijn gelukt, wordt het tijd om de balans op te maken. Wat is er werkelijk van die ambitie terechtgekomen?
Voor dit vierluik maakte Mare een rondgang langs (oud-)docenten, werkgevers, de Onderwijsinspectie en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie. De eerste twee delen ging over de instroom en het onderwijsniveau:
- Deel 1: Er zijn meer studenten dan ooit (maar wat weten ze?)
- Deel 2: Hoe een 7 de nieuwe 6 werd (en de 5 een genadezesje)
Hierna volgt nog: Hoe kijken werkgevers naar de huidige generatie afgestudeerden?
Deze artikelenreeks Generatie 2020 werden mede mogelijk gemaakt dankzij een werkbeurs van het COCMA Onderwijsfonds. De recente ontwikkelingen in het onderwijs vanwege de coronacrisis zijn in deze reeks niet meegenomen.
Maar eerst even terug. Hoe ging het vroeger?
In 1982 trad de Wet Tweefasenstructuur Wetenschappelijk Onderwijs in werking en werden vrijwel alle universitaire studies verkort van vijf jaar naar vier jaar. Precies twintig jaar later, in 2002, is de bachelor-masterstructuur ingevoerd. Die komt voort uit de zogeheten Bologna-afspraken, met als doel een Europees onderwijsprogramma te ontwikkelen zodat studenten makkelijker, met een vergelijkbaar diploma, over de grens kunnen studeren en werken.
Vanaf dat moment hoeven studenten nog maar drie jaar te studeren voor het behalen van een diploma en is het volgen van een aansluitende opleiding, de master, optioneel.
Minder diepgang
‘Een bachelor van drie jaar is kort’, zegt opleidingsvoorzitter van filosofie Bruno Verbeek. ‘Dan weet je minder, je hebt minder geoefend en gestoeid met de materie dan toen een studie een of twee jaar langer duurde.’
‘Het aantal te behalen studiepunten is toen drastisch afgenomen’, zegt emeritus bijzonder hoogleraar Rechtspleging Margreet Ahsmann. Daar komt nog bij dat steeds meer verschillende vakken een plek in het onderwijs krijgen. ‘Vroeger werd bij Rechten een beperkt aantal rechtsgebieden behandeld, maar daar is ontzettend veel bijgekomen: IT-recht, ruimtelijke ordeningsrecht, milieurecht.’
‘Dat zijn juridisch minder zware vakken’, stelt emeritus hoogleraar Geschiedenis van het recht Jeroen Chorus. Dat betekent dat de huidige studenten nu meer rechtsgebieden behandelen in minder tijd. ‘Daardoor is er minder diepgang’, zegt Ahsmann. ‘Minder tijd is minder weten.’
En dat is te merken aan het slot van de opleiding, zeggen de docenten. De kwaliteit van de scripties, die meet in hoeverre de student het gevraagde eindniveau beheerst, is minder dan voorheen.
‘Zelden zie ik een scriptie waarin is doorgepakt’, zegt Verbeek. Gek genoeg ziet hij het cijfergemiddelde van de scripties juist ‘omhoogkruipen’, een ontwikkeling die hij, net als bij de tentamens, wijt aan cijferinflatie.
‘Waar je vroeger ieder jaar wel een paar scripties had die op wat redactiewerk na direct publiceerbaar waren, is dat steeds minder het geval: van de scripties die ik de afgelopen vijf jaar heb begeleid of als tweede lezer heb bekeken, was er daar maar één van. En die was geschreven door iemand die ook al promoveerde in Amsterdam.’
Stoeien
Hoogleraar Koreastudies Remco Breuker zegt dat studenten aan het eind van de bachelor nog steeds stoeien met vaardigheden die ze bij aankomst op de universiteit al niet goed beheersten en die van belang zijn om een goede scriptie te kunnen schrijven.
‘Aan het eind van hun opleiding kunnen ze academische artikelen nog steeds niet goed lezen’, stelt hij. Ook het afbakenen van een onderwerp voor een scriptie vinden ze steeds lastiger: ‘Als je het niet voordoet, lukt het niet.’
Daarnaast constateert Breuker dat de studenten al vanaf het begin begeleiding nodig hebben. ‘Toen ik begin van deze eeuw mijn eerste scripties begeleidde, kwam de begeleiding pas als de student al lekker aan het schrijven was. Het was een kwestie van schaven en polijsten. Nu krijg ik af en toe scripties waarvan ik niet weet waar ik moet beginnen. Dan gaat het dus om studenten die al een paar jaar opleiding achter de rug hebben.’
Sleutels ziet dat anders. ‘De eisen die aan scripties worden gesteld, zijn heel erg veranderd’, zegt hij. ‘Tegenwoordig ligt de nadruk veel meer op relevantie en valorisatie, terwijl het in 1980 heel gebruikelijk was om iets te onderzoeken waarbij je niet hoefde aan te geven waarom we daar iets van moeten weten.’
Te weinig doortimmerd
‘Mijn eigen scriptie, die bestond uit een serie artikelen, zou ik nu misschien niet eens goedkeuren. Die zou nu namelijk veel te lang worden gevonden, en te weinig als één bondig doortimmerd en afgebakend geheel. Door veranderende waarden en normen is het dus appels met peren vergelijken.’
Die normen kunnen dan wel gewijzigd zijn, maar volgens Breuker betekent dat hoe dan ook kwaliteitsvermindering. Hij stelt dat het ‘absoluut’ zo is dat een scriptie die voor de eeuwwisseling is geschreven nu een hoger cijfer zou krijgen. ‘Scripties met het niveau van dertig jaar geleden worden niet meer geschreven, hier niet in ieder geval.’
Overigens denkt hij dat het niet uitsluitend aan de studenten ligt, maar ook aan de geslonken begeleidingstijd. ‘Op papier krijgen we tien minuten per student voor een scriptiegesprek. Alles wat je er langer over doet is in je eigen tijd.’
In totaal krijgt een student volgens Breuker een uur tot anderhalf uur begeleiding, verdeeld over meerdere gesprekken. ‘De meesten hebben daar niet genoeg aan.’
Andere vaardigheden
Desondanks laten onderwijsevaluaties, zoals de Nationale Studentenenquête, zien dat de studenten over het algemeen best tevreden zijn. Maar, reageert Breuker, ‘tevredenheid is niet hetzelfde als onderwijskwaliteit’. Volgens hem zijn de onderwijsevaluaties om de verkeerde redenen in orde: ‘Omdat ze de colleges zo leuk vinden. Daar doen we ons best voor, maar het staat onderaan de lijst van prioriteiten.’
Betekent dit dat het universitair diploma minder waard is geworden? ‘Absoluut’, zegt Breuker, ‘want ze gaan met minder bagage van de universiteit af.’
Ahsmann durft zo ver niet te gaan. ‘Er zijn andere keuzes gemaakt. Ik zie dat de studenten van nu andere vaardigheden hebben dan veertig jaar geleden, bijvoorbeeld communicatief.’
Sleutels is het daarmee eens. ‘Er zijn verschillen, maar het diploma is evenveel waard als vroeger.’
Oppervlakkig
Ook Chorus blijft voorzichtig. ‘Toen ik hoogleraar was werd al gezegd dat het niveau van studenten minder was dan voorheen. Maar ik zie wel dat er nu minder juristen zijn dan vroeger die het hele terrein overzien.’
Verbeek sluit zich stellig aan bij Breuker: ‘Het diploma is een statusbrevetje geworden.’ Bovendien, stelt Verbeek, is het hoger onderwijsdiploma ‘aan inflatie onderhevig’ nu ruim veertig procent van de beroepsbevolking er een heeft. ‘Als dan ook nog de opleiding zo kort en oppervlakkig is, loopt de waarde ervan nog meer achteruit.’
Om het tij te keren heeft Breuker een radicale oplossing: ‘De universiteiten zijn te groot: drie kwart van de studenten moet weg.’
Mare legde de bevindingen van de docenten voor aan hoger onderwijskwaliteitbewaker Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) en de Onderwijsinspectie. Is wat hen betreft de kwaliteit van het hoger onderwijs gedaald?
‘We hebben gezamenlijke Europese afspraken over studiebelasting en eindniveau waaraan een bachelor en master moeten voldoen’, reageert Bert Jaap van Oel van de directie Hoger Onderwijs van de Onderwijsinspectie. ‘De NVAO ziet daarop toe. Als ik naar die uitkomsten kijk, blijkt dat dat lukt, anders waren de opleidingen wel afgekeurd.’
NVAO-voorzitter Anne Flierman bevestigt dat het aantal afgekeurde opleidingen al jaren stabiel is. ‘Minder dan vijf procent.’ Hij licht de criteria toe. ‘Wat wil de opleiding de studenten leren, hoe wordt dat bereikt, hoe toets je dat en laten studenten in de afstudeerscriptie zien dat academisch werk- en denkniveau behaald te hebben?’
Volgens hem beoordeelt een commissie (van onafhankelijke, externe deskundigen uit allerlei landen) daarvoor vijftien willekeurige afstudeerscripties. ‘Als de commissie bij twee of meer scripties tot een heel andere beoordeling komt dan de opleiding, wordt er nog een keer naar gekeken. Als men daarna bij het beeld blijft dat er te makkelijk voldoendes worden gegeven, dan krijgt de opleiding twee jaar de tijd om verbeteringen door te voeren in een hersteltraject. Is het daarna nog niet in orde, dan stopt de opleiding.’
Als slechts vijf procent zo’n hersteltraject krijgt opgelegd, hoe kan het dan dat docenten de kwaliteit zo achteruit zien gaan?
Flierman: ‘De kernvraag is: wat is het wetenschappelijk onderwijs van nu? Is dat nog de klassieke studie die je opleidt tot onderzoeker of wetenschapsbeoefenaar, zoals in de jaren zeventig? Of is het voor een groot deel een eigentijdse opleiding tot een bepaald hoger beroep?’
Van Oel: ‘De onderwijsinhoud en het type opleidingen verandert. Vroeger was de universiteit echt een scriptiefabriek, nu wordt veel meer gekeken naar de beroepspraktijk.’
Flierman: ‘Stage lopen is veel prominenter geworden dan twintig, dertig jaar geleden. De student die nu afstudeert betreedt beter toegerust de arbeidsmarkt: ze hebben misschien minder wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden, maar zijn meer praktijkgericht gevormd.’
Dat de studieduur steeds verder is verkort, zien de kwaliteitsbewakers niet als een groot probleem. Van Oel: ‘Hoe langer je bezig bent, hoe meer je de gelegenheid hebt om dingen tot je te nemen en te reflecteren. Maar we hebben ook met z’n allen gezegd dat we dat niet eindeloos willen blijven bekostigen. Er is een balans tussen wat nodig is om academisch gevormd te worden, en wat dat de maatschappij mag kosten.’
Wat betreft de Onderwijsinspectie is een diploma tegenwoordig dan ook evenveel waard als voorheen. Van Oel: ‘Als je ziet hoe onze universiteiten scoren in de internationale rankings, en dat met die vermeende zesjesmentaliteit, redden we het toch goed met z’n allen.’
NVAO-voorzitter Flierman: ‘Ik durf nog altijd te beweren dat de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs uitstekend is. Diploma’s die nu worden afgegeven zijn prima. Maar ze zijn wel minder uniek: vroeger waren er minder en dus was het bijzonderder.’
In het vierde en laatste deel van deze reeks: wat zeggen de werkgevers in de beroepspraktijk over het niveau van net afgestudeerden?