Het is vrijdag 2 juni 2006 als het Kabinet-Balkenende II een opmerkelijke doelstelling vaststelt: de helft van de Nederlandse beroepsbevolking moet in 2020 een diploma van een universiteit of hogeschool op zak hebben. Volgens het kabinet kan dat onder meer door voortijdig schoolverlaters strenger aan te pakken, meer studenten zonder vooropleiding toe te laten en hen sneller te laten studeren.
Voorwaarde: behoud van de onderwijskwaliteit.
Anno 2020 zijn de universiteiten overvol geraakt: het aantal universitair studenten is volgens de VSNU in twintig jaar tijd spectaculair gestegen: van 165.000 in 2000 naar 328.000 in 2020. Dat is bijna een verdubbeling.
De doelstelling van Balkenende is er nog niet mee gehaald: “nog maar” 40 procent van de bevolking tussen de 25-64 jaar was in 2019 hoger opgeleid. Maar een belangrijke Europese doelstelling is wel ruimschoots behaald: dat 40 procent van de 30- tot 35-jarigen in 2020 hoogopgeleid is. In Nederland was dat in 2019 maar liefst 51 procent.
Dramatisch
Dat klinkt positief, maar uit internationaal vergelijkend onderzoek PISA blijkt dat de vaardigheden van Nederlandse vijftienjarigen op het gebied van taal, wiskunde en natuurwetenschappen al jaren verslechteren. Vooral de leesvaardigheid holt achteruit: in 2003 had nog 11,5 procent van hen een lage leesvaardigheid, in 2018 is dat opgelopen tot 24,1 procent.
De helft van de beroepsbevolking hoger opgeleid in 2020: dat was een idee van het Kabinet Balkenende II. Nu dat bijna lijkt te zijn gelukt, wordt het tijd om de balans op te maken. Wat is er werkelijk van die ambitie terechtgekomen?
Voor dit vierluik maakte Mare een rondgang langs (oud-)docenten, werkgevers, de Onderwijsinspectie en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie. We beginnen bij de instroom: wat weet en kan de huidige generatie scholieren? Daarna volgen nog:
- Welke invloed hebben de fors toegenomen studentenaantallen op het onderwijsniveau?
- Zijn de eindscripties veranderd en is een diploma nog evenveel waard?
- Hoe kijken werkgevers naar de huidige generatie afgestudeerden?
Deze artikelenreeks Generatie 2020 kwam mede tot stand door een werkbeurs van het COCMA Onderwijsfonds. De recente ontwikkelingen in het onderwijs vanwege de coronacrisis zijn in deze reeks niet meegenomen.
Kortom: het aantal hoger opgeleiden blijft toenemen, terwijl de basisvaardigheden verslechteren. Dat merkt de universiteit, zeggen docenten en oud-docenten van de Universiteit Leiden. Zij signaleren dat het instroomniveau een stuk lager is dan voorheen: niet alleen de taalvaardigheid van de scholieren is dramatisch verslechterd, ze hebben ook minder algemene en parate kennis en zijn minder zelfstandig.
‘De taalbeheersing is minder dan voorheen’, zegt universitair docent filosofie en opleidingsvoorzitter Bruno Verbeek, die sinds 2003 doceert aan de universiteit. ‘Ik zie niet alleen taalfouten waar ik van schrik, maar ook een onvermogen om een gedachte in een alinea neer te leggen. Niet alleen grammatica en spelling gaan dus achteruit, maar ook het schriftelijk redeneren. Dat is voor filosofen desastreus, want taal is het enige wat we hebben.’
Taaltoetsen
Ook hoogleraar Koreastudies Remco Breuker, die sinds 2001 is verbonden aan Leiden, ‘schrikt’ van de schrijfvaardigheid van zijn studenten. ‘Er zijn er maar weinig die een kritisch stuk kunnen schrijven met een inleiding, middenstuk en slot. Dat hebben ze kennelijk nooit goed geleerd. Als ze een essay van duizend woorden moeten schrijven, raken ze in paniek.’
Ook aan de faculteit Rechten is dat een grote zorg, weet emeritus bijzonder hoogleraar rechtspleging Margreet Ahsmann. Om het verslechterde taalniveau op te krikken, worden daar noodgedwongen taaltoetsen afgenomen. ‘Dat was vroeger ondenkbaar: een goede beheersing van het Nederlands is een voorwaarde om je werk als jurist goed te kunnen uitoefenen’, zegt Ahsmann, die van 1976 tot 1996 Romeins recht doceerde en van 2011 tot 2019 procesrecht.
En dan is er nog de beheersing van het Engels die vaak te wensen overlaat, stelt Breuker. ‘Hun gesproken Engels klinkt echt beter dan vroeger, maar schrijven is een ander verhaal. Daar zie je ze keer op keer over struikelen. Ook de leesvaardigheid is dramatisch achteruitgegaan. Aan het eind van hun bachelor kunnen ze academische artikelen nog steeds niet goed lezen.’
Als het aan hem lag, kwam er een toelatingstest Engelse leesvaardigheid voor aankomend studenten. Maar door ‘weerstand vanuit het management’ ziet hij die niet snel van de grond komen. ‘Er kunnen overal protocollen voor worden ontworpen, maar als het gaat om het waarborgen van de onderwijskwaliteit, gebeurt het niet.’
Begrijpend lezen
In plaats daarvan zijn er allerlei bijspijkervakken opgetuigd om de achterstanden bij de jongerejaars weg te werken. Zo krijgen filosofiestudenten in de eerste twee jaar begrijpend lezen en schrijven. ‘Ze vinden het ook niet leuk, want ze willen met filosofie bezig zijn’, zegt Verbeek. ‘Maar het moet, want het instapniveau is te laag. Ze lezen gewoon te weinig. Er is een ontzettende concurrentieslag om de aandacht, met telefoons en Netflix.’
Bij elkaar zijn de vakken goed voor tien studiepunten, maar vaardigheden trainen gaat natuurlijk wel weer ten koste van de inhoud. ‘Ik kan me voorstellen dat modale logica, esthetica of metafysica daardoor minder aan de orde komen en meta-filosofie nu slechts incidenteel en heel oppervlakkig wordt behandeld. Dat missen studenten nu.’
‘Zorgelijk’, vindt Breuker. Bij Koreastudies wordt vier tot zes uur per week gedoceerd aan niet-inhoudelijke vakken. ‘Eigenlijk zou je de opleiding nu een jaar langer moeten maken, zodat de tijd die we nu aan basistraining geven niet ten koste gaat van de rest van de studie.’
Naast karige basisvaardigheden, merken de docenten nog iets anders bij de nieuwe lichting. Universitair hoofddocent filosofie Jan Sleutels (sinds 1989 werkzaam in Leiden): ‘Ze hebben minder parate kennis en een slechtere algemene ontwikkeling.’ Breuker: ‘Dat werd mijn generatie in de jaren negentig al terecht verweten en die kennis neemt verder af.’
‘Ze weten informatie heel goed op te zoeken, maar missen de kennis die daarmee verweven is’, zegt Sleutels. ‘Het gaat er niet om of je een stad als Aken op de kaart kunt aanwijzen. Als je niet weet waar het ligt, ken je waarschijnlijk ook de geschiedenis niet of wat er allemaal is te zien.’
Steeds schoolser
Daar komt nog bij dat studenten steeds minder zelfstandig worden. ‘Ik heb het steeds schoolser zien worden’, zegt Ahsmann. ‘Ze willen precies weten welke stof ze wel en niet moeten bestuderen.’
Verbeek: ‘De student van nu is volkomen anders dan die van vijftien jaar en langer geleden. Zeker eerstejaars schrikken zich rot van wat ze allemaal zelf moeten uitzoeken.’
‘In 1980 graasden studenten na college bij wijze van spreken de hele bibliotheek af, wie nu iets extra’s wil, doet de honours class’, signaleert Sleutels.
‘We zijn studenten steeds meer gaan zien als customers die betalen voor onderwijs en die we ter wille moeten zijn. Ze zijn ook brutaler dan voorheen en verwachten dat de stof wordt voorgekauwd, dat ze een syllabus krijgen waarin ze van week tot week kunnen zien wat ze moeten doen, en dat ze slagen als ze zich daaraan houden. Ze zijn absoluut minder zelfstandig.’
Spartelen
Bovendien willen ze niet alleen weten wát ze moeten bestuderen, maar ook steeds meer waaróm. Volgens Sleutels is het nodig om daarin mee te gaan, om hen zo te motiveren actiever te studeren. ‘Zo kunnen we de ontwikkeling dat ze te weinig verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leerproces tegengaan.’
‘Maar dan ben je niet academisch bezig’, vindt Breuker. ‘Het gaat er juist om dat je ruimte openlaat en niet alles van tevoren dichttimmert. Het is goed als studenten zich een beetje verloren voelen, in het diepe worden gegooid en spartelen. Dat hoort erbij.’
Wat merken de kwaliteitbewakers van het onderwijs van het lagere instroomniveau en kunnen ze die trend verklaren? ‘Het klopt dat docenten het achteruit zien gaan’, zegt Anne Flierman, voorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), die alle opleidingen iedere zes jaar goedkeurt.
Verarming
Volgens hem is dat deels te verklaren doordat er ‘door die grotere studentenaantallen ook een populatie meekomt die van huis uit minder gewend is om te lezen’. Daarnaast neemt de hoeveelheid leeswerk op de middelbare school af. ‘Ik moest vroeger veertig boeken lezen voor Nederlands, dat zijn er nu nog iets van twaalf. Dat is een verarming.’
De Onderwijsinspectie heeft ‘geen harde cijfers die dit beeld ondersteunen’, zegt Bert Jaap van Oel, directielid Hoger Onderwijs, behalve dan op het gebied van de verslechterde taalvaardigheid van leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs. ‘Het zou gek zijn als je dat als docent in het hoger onderwijs niet zou merken. Daar spreken wij onze zorgen over uit.’
Wat Breuker betreft is de universiteit soms ‘net een middelbare school’. Nog los van de intellectuele teloorgang, ergert hij zich eraan dat het échte talent in het verdomhoekje belandt. ‘Het academisch uitblinken wordt niet meer gezien als iets wat de moeite waard is. En zij die dat wel vinden, verontschuldigen zich voor de 9 die ze hebben gehaald, terwijl dat precies is waarom je hier bent. Dit is de plek waar je de studiebol op een voetstuk moet zetten. Op een sportopleiding ga je het meisje dat het hardst rent toch ook niet beschuldigen van overdrijven?’
Prestatiemaatschappij
‘De traditionele academische vorming is minder belangrijk geworden’, zegt Flierman. ‘Veel universitaire opleidingen leiden hun studenten op voor een beroep, en niet zozeer voor wetenschapsbeoefening. Dat is ook wat studenten willen.’
Dat is juist het probleem, betoogt Breuker: de universiteit zou uitsluitend bedoeld moeten zijn voor academici die zich wetenschappelijk willen vormen. Volgens hem zou ‘een meerderheid van de studenten veel blijer zijn, beter presteren en er meer aan hebben als ze op het hbo zouden zitten’. Dat is niet hún schuld, benadrukt hij, maar dat ligt aan de samenleving die stelt dat het hoogste niveau voor iedereen het beste is.
‘De maatschappij is prestatiegerichter geworden’, beaamt Van Oel. ‘De overheidsdoelstelling om zoveel mogelijk mensen hoog op te leiden is op zich sympathiek, maar een mbo 4-diploma is ook prachtig. Niet iedereen hoeft naar de universiteit of hogeschool. Ik vraag me af of dat geluid genoeg wordt geuit.’
Tijdsdruk
‘De prestatiedrang neemt toe’, zegt Flierman. Als voorbeeld noemt hij ouders die procederen als de cito-score van hun kind tegenvalt. ‘Dat zijn excessen, maar het is tekenend. Iedereen wil dat de kinderen de hoogste vorm van onderwijs krijgen. Toen ik in 1974 eindexamen deed, ging nog dertig tot veertig procent met een vwo-diploma naar het hbo. Dat is gezakt naar tien procent.’
Daarnaast speelt ook tijdsdruk mee, denkt Van Oel. ‘Omdat je sneller moet studeren, kiest men eerder voor een opleiding van het hoogste niveau.’
Gevolg is dat de universiteiten jaarlijks worden overspoeld door duizenden nieuwe studenten. Dat zou een minder groot probleem zijn als het instroomniveau gelijk was gebleven, en de financiering en het aantal docenten was meegegroeid, maar dat is niet zo (meer daarover in deel 2). Met minder middelen moet dus aan meer studenten kwalitatief goed onderwijs worden gegeven.
Dat gaat niet, zegt Breuker. ‘En dus stellen we het niveau naar beneden bij. Dat is heel fout.’
In de volgende aflevering: hoe gaat de universiteit om met de drukte? ‘Ooit hadden we vijf eerstejaars, nu zijn dat er meer dan honderd.’
Het aantal leerlingen dat een vwo-opleiding volgt, neemt de laatste tien jaar nauwelijks toe, blijkt uit De Staat van het Onderwijs 2010/2011 en De Staat van het Onderwijs 2019 van de Onderwijsinspectie. Hoe kan het aantal studenten aan Nederlandse universiteiten dan toch bijna zijn verdubbeld tussen 2000 en 2020?
De Trendrapportage 2000-2020 van de VSNU en Onderwijs in Cijfers geven een aantal verklaringen: Ten eerste gaan meer vwo-leerlingen naar de universiteit in plaats van het hbo. Ten tweede stromen er steeds meer hbo’ers door naar de universiteit. Maar het grootste deel van de groei komt door het sterk toegenomen aantal internationale studenten. Zo begonnen in 2002 slechts 1710 internationals aan een bacheloropleiding, terwijl dat er in 2019 13.907 waren, blijkt uit cijfers van de VSNU.
Daarmee is ook het aantal eerstegeneratiestudenten toegenomen, zegt NVAO-voorzitter Anne Flierman. ‘Kinderen in gezinnen die om allerlei sociaaleconomische of maatschappelijke redenen niet voor hoger onderwijs kozen, kiezen daar de laatste decennia wel voor.’ Dat is bijvoorbeeld te zien aan de instroom van studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, zegt Bert Jaap van Oel van de Onderwijsinspectie. ‘Die is in die twintig jaar misschien wel verviervoudigd.’
Daarnaast verklaart Flierman de groei ‘doordat Nederland in het basis- en voortgezet onderwijs steeds beter is geworden in het opsporen van talent en die door te laten stromen naar het hoger onderwijs’. Voorheen is juist veel talent verloren gegaan, denkt Flierman.