Hij herinnert het zich nog goed. Vijf studenten had hoogleraar Koreastudies Remco Breuker in 2001. ‘Later werden het er twintig. We doceerden toen met twee of drie man, exclusief taaldocenten.’
Vanaf 2011 ging het los en groeide de opleiding naar honderdtachtig studenten. Alleen: ‘Het aantal docenten is toegenomen tot vijf.’ Gevolg: de colleges zijn enorm grootschalig geworden. Dat kan niet anders, zegt Breuker: ‘Ik ben sindsdien namelijk niet méér college gaan geven, en moet nu veel meer studenten tegelijk bedienen.’
Bij filosofie ging het ook zo, zegt universitair hoofddocent Jan Sleutels. ‘We hadden jaren met vijf eerstejaars, nu zijn dat er meer dan honderd.’
Het zijn voorbeelden van opleidingen die in relatief korte tijd uit hun voegen zijn gebarsten. Maar het is ook universiteitsbreed aan de hand, zo blijkt uit cijfers van CBS en VSNU: het aantal docenten is ver achtergebleven bij de explosieve groei van de studentenaantallen.
Soepeler nakijken
Neem het jaar 2003: toen stonden er 188.000 universitair studenten ingeschreven en waren er in totaal 10.801 hoogleraren en universitair (hoofd)docenten. In 2019 zijn dat er respectievelijk 303.299 en 12.809. Het aantal studenten is dus met ruim 61 procent toegenomen, terwijl het percentage onderwijzend personeel stijgt met 18,6 procent. Dat betekent dat er in 2003 gemiddeld één docent was op ruim 17 studenten, terwijl dat in 2019 is opgelopen naar bijna 24 studenten.
Daar komt nog bij dat de rijksbijdrage per student met maar liefst 25 procent is afgenomen door bezuinigingen van opeenvolgende kabinetten. In 2000 bedroeg de investering nog 20.100 euro per student, in 2017 is die afgenomen naar 15.200 euro.
De helft van de beroepsbevolking hoger opgeleid in 2020: dat was een idee van het Kabinet Balkenende II. Nu dat bijna lijkt te zijn gelukt, wordt het tijd om de balans op te maken. Wat is er werkelijk van die ambitie terechtgekomen?
Voor dit vierluik maakte Mare een rondgang langs (oud-)docenten, werkgevers, de Onderwijsinspectie en de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie. Lees ook het eerste deel over de instroom: wat weet en kan de huidige generatie scholieren?
Hierna volgen nog:
- Zijn de eindscripties veranderd en is een diploma nog evenveel waard?
- Hoe kijken werkgevers naar de huidige generatie afgestudeerden?
Deze artikelenreeks Generatie 2020 werden mede mogelijk gemaakt dankzij een werkbeurs van het COCMA Onderwijsfonds. De recente ontwikkelingen in het onderwijs vanwege de coronacrisis zijn in deze reeks niet meegenomen.
Studenten Koreastudies krijgen tegenwoordig minder schrijfopdrachten. ‘Anders is de hoeveelheid werk niet te behappen’, zegt Breuker. In plaats daarvan moeten ze meer presenteren. ‘Dat kun je ter plekke beoordelen. Hun presentatievaardigheden zijn daardoor vooruitgegaan, maar het gaat ten koste van hun schrijfkwaliteit.’
Per saldo is dat een verslechtering, vindt hij: ‘De wetenschap is gebouwd op geschreven bronnen.’
‘Twintig filosofiestudenten kan ik makkelijk drie opstellen laten schrijven’, zegt Sleutels. ‘Maar met honderd studenten doe je dat niet meer.’ Een goede oplossing is zonder extra docenten niet snel voorhanden. Wie per se wil vasthouden aan schrijfopdrachten, zal die in zijn vrije tijd moeten nakijken.
Doodzonde
En dus worden er noodgedwongen andere toetsvormen bedacht, zegt Sleutels. ‘Bijvoorbeeld een schriftelijk tentamen met korte essayvragen. Als ik het vergelijk met het onderwijs dat ik zelf heb gekregen in de jaren tachtig, is het een stuk minder.’
‘Doodzonde’, noemt opleidingsvoorzitter Bruno Verbeek het gemis aan schrijfopdrachten, ook omdat studenten die vaardigheden al missen als ze op de universiteit aankomen. ‘Dat helpt niet om het niveau op peil te houden en geeft aanleiding te denken dat het verder achteruitgaat’, zegt hij. ‘Maar wat moet je anders? Met zo veel studenten is het niveau moeilijker te handhaven.’
Tot zijn verdriet ziet hij ook het aantal meerkeuzevragen op tentamens toenemen. ‘Daarmee toets je niet de kwaliteit van redeneren. Maar met honderdtwintig studenten die binnen twee weken hun cijfer moeten hebben, is het erg verleidelijk.’
Er kleven meer risico’s aan meerkeuzetoetsen. Vorig jaar bleek dat de vragen én antwoorden vooraf onder psychologiestudenten circuleerden. Bij die massastudie bestaan vrijwel alle tentamens uit multiple choice - met vijfhonderd eerstejaars is een andere toetsvorm namelijk nauwelijks denkbaar.
Dat de opgaven regelmatig worden hergebruikt werkt fraude in de hand. Niet alleen worden ze door studenten bij inzagemomenten gefotografeerd, ze bleken ook online te koop te zijn, berichtte het AD.
Hapklare brokken
Emeritus bijzonder hoogleraar Rechtspleging Margreet Ahsmann stoort zich juist aan de ‘uittrekselcultuur’. Dat rechtenstudenten genoeg hebben aan samenvattingen om tentamens te halen, heeft de universiteit zelf mogelijk gemaakt, stelt ze.
‘Het curriculum is te fragmentarisch. De bachelor toetst in hoog tempo een hoog aantal vakken in hapklare brokken. Zo test je kennis, maar geen inzicht en analytisch vermogen. Studenten zien het grote geheel niet. Dat bereik je pas als je ze een aantal boeken voorschrijft waarin ze zelf de weg moeten vinden.’
En er is nog iets vreemds aan de hand, zeggen de docenten.
Terwijl de onderwijskwaliteit zichtbaar lijdt onder noodingrepen om kostbare uren te besparen (schrijfopdrachten schrappen, meerkeuzetoetsen recyclen), vergt het vastleggen en verantwoorden ervan juist meer tijd dan ooit.
Zwaar onder druk
‘De administratie is steeds verder toegenomen’, zegt Verbeek. ‘Tot vijf jaar geleden had ik het gevoel dat ik mijn werk goed kon doen, nu moet ik alle zeilen bijzetten. Door die toegenomen bureaucratisering staan we zwaar onder druk.’
Sleutels is het daarmee eens. ‘Dertig jaar geleden was ik baas van mijn eigen tijd. Inmiddels is er zoveel opgetuigd, van ICT-systemen tot visitatiecommissies, met instructies en deadlines. Een simpel voorbeeld is het maken van een studiegids: daar is nu een heel strak schema voor wat wanneer moet worden aangeleverd, steeds gedetailleerder met formats en protocollen. Vroeger maakte je die gewoon uit jezelf.’
Ander voorbeeld: ‘Voor elk vak moeten we allerlei leerdoelen formuleren. Dat doen we met zogenoemde toets-matrices: spreadsheets waarin we per vak moeten aangeven welke vaardigheden worden beoefend met welke manier van toetsen. Dat kost allemaal tijd. Het is een werkwijze waar je niet zelf voor gekozen hebt. Het niet meer zelf de regie voeren over je taken veroorzaakt werkdruk.’
Veertien versies
Verbeek neemt de onderwijsvisitaties als voorbeeld. ‘Het is gestoord wat je daar allemaal voor moet doen.’ Hij beschrijft wat er gebeurde toen filosofie bij de laatste visitatie een onvoldoende kreeg op een klein onderdeel van de tweejarige master, omdat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie ontevreden was over de mate waarin specialisaties van elkaar verschilden.
‘Er moest een herstelnota worden geschreven – vijf versies – die moest worden ingediend, goedgekeurd en uitgevoerd, en vervolgens moest er een eindrapportage komen. Daarvan zijn veertien versies geschreven. En dit was dan nog een “lichte” procedure.’ Het was wel een procedure die de opleiding negen maanden werk kostte, zegt Verbeek. ‘Dat gaat allemaal ten koste van onderwijstijd.’
‘Daardoor komt de verwevenheid van onderwijs en onderzoek steeds meer in gevaar’, zegt Breuker. ‘Dertig tot veertig procent van mijn onderwijs, valt buiten de uren die ik ervoor krijg. Dat betekent dus dat ik dat deel van de opleiding zelf financier. Maar op het moment dat ik dat niet meer doe, wordt het niveau onaanvaardbaar laag.’
Tegelijkertijd worstelen de docenten met het lagere instroomniveau van de studenten. Gevolg: opleidingen passen zich aan door de studiebelasting te verlichten, instroomeisen te wijzigen en zelfs tentamens makkelijker te maken.
Een illustratief voorbeeld is het vak Romeins recht – nu rechtsgeschiedenis – op de juridische faculteit. Het klinkt als een instituut dat qua inhoud door de jaren heen weinig is veranderd. Maar, zegt Ahsmann, die het vak van 1976 tot 1996 doceerde: ‘Als er íets in de studie is gewijzigd, is het Romeins recht. Wel drie of vier keer.’
Lat lager leggen
Aanvankelijk was het een vak waarvoor studenten Grieks en Latijn moesten kennen, omdat in de collegestof en op het tentamen de primaire bronnen werden gebruikt. ‘Die instroomeis is al in 1970 gewijzigd’, zegt Ahsmann. ‘Tot die tijd moest je gymnasiast zijn om rechten te mogen studeren.’
‘Het was oorspronkelijk een vak dat je moest doorstaan om jurist te kunnen worden’, zegt haar oud-collega Jeroen Chorus, emeritus hoogleraar Geschiedenis van het recht. ‘Het is nog steeds verplicht, maar lang niet meer zo groot als toen ik er nog doceerde. Omvangrijke vakken met een hoge studiebelasting zijn kleiner geworden en in plaats daarvan zijn er allemaal specialistische vakjes bijgekomen.’
Door het lagere instroomniveau van zijn studenten voelt ook Breuker zich genoodzaakt de lat lager te leggen dan hij zou willen. Zo helpt hij zijn studenten in de voorbereiding van de tentamens meer op weg dan vroeger.
‘Tijdens colleges zeg ik ze al waarover ik ongeveer vragen ga stellen, omdat het ze anders niet lukt. Ik betrap mezelf er ook op dat ik minder stof tentamineer dan voorheen, zodat de kans dat ze het goed hebben doorgenomen groter wordt. Ik begin altijd met een kennisvraag, die ze gewoon hebben kunnen leren. Dat doe ik om ze zelfvertrouwen te geven.’
De mist in
Daarnaast erkent hij ook ‘coulanter’ te zijn geworden bij het nakijken. Niet bij kennisvragen, maar bij vragen waarbij de studenten zelf verbanden moeten leggen. ‘Omdat anders een groot deel het niet haalt. Tachtig procent gaat bij die vragen de mist in.’
Verbeek spreekt zelfs van ‘cijferinflatie’. ‘Een 7 is de nieuwe 6. Uit onze cijfers blijkt dat er sinds de invoering van het bindend studieadvies meer studenten doorgaan naar het tweede jaar. Dat was ook de bedoeling, want de rendementen waren aan de lage kant.’ Maar die snellere doorstroom komt niet doordat studenten ‘opeens slimmer zijn geworden’ of dat harder zijn gaan studeren. ‘Ik denk dus dat docenten wat soepeler rekenen, want de tentamens zijn min of meer hetzelfde gebleven.’
Ondanks alle versoepelingen en genadezesjes om de studenten door de studie heen te loodsen, is er nog steeds een groep die het niet redt, zegt Breuker. Het kwalijke daaraan, vindt hij, is dat zij de oorzaak ervan niet bij zichzelf zoeken, maar bij het vak of de docent.
‘Als lid van de examencommissie krijg ik veel verzoeken tot herbeoordeling onder ogen. Dat is een zorgelijke trend. Op een gegeven moment moet een student zeggen: “Deze opleiding past niet bij mij.” Je zit hier niet alleen maar op je diploma te halen, maar ook om je intellectueel te ontwikkelen.’
Pervers systeem
Verbeek herkent dat: ‘Geef je ze een 6, dan willen ze weten waarom.’
Maar er zijn ook studenten die vinden dat de lat best wat hoger mag, weet hij. ‘Ik heb onlangs aan de studenten gevraagd wat ze vinden van het niveau. Niemand vond het heel moeilijk. Ook zijn ze maar 25 tot 30 uur per week aan de studie kwijt, terwijl er 40 uur voor staat. En ze vinden de tentamens te makkelijk in vergelijking met de stof.’
Waarom zou je het niveau dan niet opkrikken? ‘Enerzijds willen we dat wel’, zegt Verbeek, ‘maar anderzijds willen we ook dat studenten het halen. Ik wil de studenten bijvoorbeeld best meer stof laten lezen. Maar als ze dat vervolgens niet doen, is dat een risico. Ons instituut wordt voor 85 procent bekostigd uit onderwijsmiddelen, daar moeten geen ongelukken mee gebeuren. Dat systeem is heel erg pervers.’
In de volgende aflevering: wat is het niveau van de scripties, en hoeveel is een diploma nog waard?
Zie ook deel 1: Er zijn meer studenten dan ooit (maar wat weten ze?)
De enorme studentenaantallen leiden tot minder schrijftoetsen en meer meerkeuzetentamens. Hoe kijken de bewakers van de onderwijskwaliteit naar deze ontwikkeling?
Bert Jaap van Oel van de directie Hoger Onderwijs van de Onderwijsinspectie: ‘Schrijftoetsen veranderen in meerkeuzetoetsen leidt niet per definitie tot kwaliteitsvermindering, als de toetsvorm maar passend is bij wat je wil toetsen. Maar als je alleen kiest voor een meerkeuzetoets omdat dat lekker efficiënt is, is dat wel zorgelijk.’
Volgens Van Oel is er de afgelopen jaren in het hoger onderwijs veel geïnvesteerd in het valide en betrouwbaar maken van de kwaliteit van toetsing en tentaminering. ‘Daar wordt nu met een professioneler en zakelijker blik naar gekeken. Misschien dat professionals op de werkvloer het anders ervaren, maar een goed uitgewerkt toetsbeleid, waarbij je de match zoekt tussen wat je hebt geleerd en wat daarvoor een betrouwbare toets is, is mijns inziens eerder verbeterd dan verslechterd.’ De Onderwijsinspectie zegt ‘geen bergen signalen’ te krijgen over het niveau van tentamens. ‘Die paar keer dat we het wel krijgen, gaat het om een enkele opleiding.’
Ook de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie vindt de toename van meerkeuzetoetsen niet problematisch. Voorzitter Anne Flierman: ‘Studenten die in de jaren ’70 geneeskunde studeerden hadden bij mijn weten ook alleen multiple choice, en leerden vooral heel veel tentamenvragen uit hun hoofd. Zo nieuw is die toetsvorm dus niet.’