Je kan een vuurtje maken met gedroogde koeienpoep, maar dat geeft wel heel veel rook. ‘De mensen van de boerderij waar ik mijn onderzoek deed, hadden de brandweer gebeld, omdat ze dachten dat ik hun gebouw in de fik had gezet. Ik mocht niet meer terugkomen’, vertelt Freek Braadbaart.
De eclectische onderzoeker – hij is gepromoveerd archeoloog, maar verdeelt zijn werktijd over biologie in Leiden en geochemie in Utrecht – zegt het met een lach. Hij is 76, en laat zich niet meer gek maken door wat boze mensen op een middeleeuwse boerderij in Amersfoort.
Na zijn pensioen als mijnbouwkundig ingenieur ging hij archeologie studeren in Leiden. ‘Alleen maar luisteren vond ik niet zo leuk, dus ging ik ook tentamens maken. Na drie jaar waren er geen tentamens meer, en moest ik nog een stukje schrijven. Mijn begeleider stelde voor om iets te doen over verkoold materiaal. Dat was goed, maar dan wilde ik het ook echt snappen. Dat is uiteindelijk een proefschrift geworden. Sindsdien ben ik gewoon doorgegaan.’
Het ‘gewoon doorgaan’ leidde tot de rookontwikkeling bij een Middeleeuwse proefboerderij in Amersfoort. En dat leidde weer tot een publicatie daarover in het Journal of Archeological Science, samen met collega’s van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de University of Aberdeen.
Als archeoloog wil je weten hoe mensen vroeger leefden, en maak je gebruik van ongeschreven bronnen. Een zo’n ongeschreven bron is de as van vuurtjes die de mensen vroeger maakten. Warmte is vreselijk belangrijk voor mensen: als dieren zonder vacht krijgen we het snel koud. Als je een bron van warmte hebt, kun je bovendien je eten koken. Dat laatste opent compleet nieuwe werelden. De voedingsstoffen uit allerlei planten worden beter toegankelijk, en zelfs het taaiste vlees wordt eetbaar als je het maar lang genoeg laat stoven. ‘Niet het vuur, maar warmte is de belangrijkste uitvinding aller tijden’, vat Braadbaart het samen.
Als je as opgraaft, kan je dat iets vertellen over hoe mensen aan hun warmte kwamen. Tenminste, als je iets weet over asresten. Vandaar dat Braadbaart gedroogde koeiendrollen aan het opstoken was.
‘Bij een opgraving in de buurt van Vlaardingen vonden de archeologen huizen die gebouwd waren op veengrond, waar turf kon worden gewonnen. Ze hadden koeien in hun stallen. Bomen waren dun gezaaid in die tijd, maar toch gaat iedereen er vanuit dat de as afkomstig was van houtvuurtjes.’
Voor wie wel eens langs een koeienboerderij heeft gelopen en zijn twijfels heeft bij de brandbaarheid van een koeienvlaai is wat verduidelijking wellicht op zijn plaats. De koeien die onze melk maken, krijgen grote ladingen krachtvoer te eten. Sojaschroot, suikerbietenpulp, maïsmeel; voedzaam spul voor een koe, maar er zitten minder vezels in dan in gras. Een moderne koe is daardoor haar hele leven aan de diarree. Een koe die gras eet, zoals de Schotse Hooglanders in natuurgebieden, leggen drollen in plaats van flatsen. En een droge drol brandt; zij het dus met veel rook.
Om te kijken wat de beste brandstof was, gebruikte de onderzoeker zijn vuurtjes om water mee aan de kook te brengen, en vervolgens een uur lang te laten pruttelen. De conclusie: met hout heb je het water het snelste warm, maar om het warm te houden, kun je beter turf of gedroogde mest gebruiken. Daar heb je namelijk minder van nodig. ‘Ik heb jarenlang op het platteland van India gewoond, en daar zag ik dat je een vuurtje van turf of mest de hele dag kunt laten smeulen. Dat kan niet met hout, dat raakt veel te vroeg op. Maar misschien dat de mensen vroeger op een andere manier houtvuurtjes maakten, zonder vlammen. Dat ga ik nog een keer uitzoeken.’
Nadat de watertest gedaan was, bleef er as over. Daar kun je allerlei dingen aan meten: chemische samenstelling, pH, grootte van de asdeeltjes. Er zitten ook daadwerkelijk verschillen in. Mest-as bevat bijvoorbeeld veel meer silicium dan hout-as, en de as van turf is beduidend witter van kleur dan die van hout of koeienpoep. De askorreltjes zijn enkele micrometers groot, wat betekent dat de normale archeologische methode om naar vuurresten te zoeken aangepast zou moeten worden. Braadbaart: ‘Normaal gesproken meng je je grond met water en gooi je het over een zeef. Dan ben je al je asdeeltjes kwijt. Je moet je opgravingsmethode aanpassen aan het materiaal dat je wilt vinden.’
Alleen al bij de Vlaardingse opgraving kwamen vijf zakken vol met as naar boven. Dat is eigenlijk heel raar, want je kan er van alles mee. In arme landen poetsen mensen er hun tanden mee. Je kan het mengen met vet om zeep te produceren. Je kan het als mest op het land gooien en als je volkomen verstoken bent van smaakpapillen zou je er net als de Scandinaviërs gedroogde vis houdbaarder mee kunnen maken.
Waarom de Vlaardingers en de mensen van andere opgravingen dat niet deden, weet Braadbaart niet. Hij is blij dat ze het niet gedaan hebben, want het levert hem informatie op: ‘Je waagt een poging om te denken hoe die mensen in hun tijd leefden en dachten. Hoe beslisten ze welke brandstof ze namen? Dat soort vragen, dat vind ik nou archeologie.’
Plantensteen
In de as van verstookte mest vond Braadbaart nog iets anders: zogeheten phytolieten. Dat woord betekent letterlijk ‘plantensteen’, en dat is eigenlijk ook wat het zijn.
Planten, vooral grassen, nemen silicium op met het grondwater, en dat silicium zet zich vervolgens af in de plantencellen.
Biologen weten eigenlijk nog niet zeker waarom planten die dingen aanmaken, maar vermoeden dat ze bijdragen aan de stevigheid van de plant.
Stevig zijn ze in elk geval, blijkt als Braadbaart wat foto’s laat zien uit de opgraving bij Vlaardingen. De phytolieten zijn ooit gevormd in een plant.
Vervolgens zijn ze opgegeten door een koe, verteerd in twee magen, nog een keer gekauwd, verder verteerd in vier magen, uitgepoept, te drogen gelegd, in de brand gestoken en 2500 jaar in de grond bewaard – en nog steeds zijn de structuren van plantencellen duidelijk herkenbaar.
‘De echte experts beweren zelfs dat ze aan de phytolieten kunnen zien welke plant het ooit was, en dus wat over het dieet van de koeien kunnen zeggen’, vertelt Braadbaart.