Wanneer ik iemand vertel over mijn studie in Oxford gaan we altijd samen door een paar fases heen. Eerst zegt de ander dat ik dan vast heel intelligent moet zijn, waarop ik bescheiden antwoord dat dat inderdaad zo is. Dan begint hij of zij over de kosten, waarna ik geduldig uitleg hoe het me uiteindelijk is gelukt om alles te financieren.
Vervolgens vraagt mijn gesprekspartner zich hardop af waarom ik op dat moment in Nederland ben – moet ik niet in Oxford zijn om colleges te volgen? Met deze vraag komen we in het verraderlijke moeras terecht dat het uitleggen van het Oxfordse academisch jaar heet.
In de Middeleeuwen werd er aan de universiteit van Oxford gedoceerd volgens de scholastieke methode, die oorspronkelijk in dienst stond van het vinden van God door middel van de wetenschap. In Oxford werden er de eerste eeuwen dan ook voornamelijk geestelijken opgeleid. Om die reden werd het academisch jaar gestructureerd naar de religieuze kalender: een trimester rondom de feestdag van aartsengel Michaël (Michaelmas), een rondom de feestdag van Sint Hilarius (Hilary) en een rondom het Hoogfeest van de Heilige Drie-eenheid (Trinity). Alle drie de trimesters duren acht weken.
De meeste Engelse universiteiten die de afgelopen twee eeuwen zijn opgericht hebben gekozen voor een systeem met twee lange semesters, maar in Oxford – en in een niet nader te noemen andere universiteit zo’n honderd kilometer verder naar het noordoosten – worden tradities gekoesterd, niet in de laatste plaats om te tonen hoeveel ouder, beter en belangrijker ze zijn dan de rest.
Deze uitleg wordt doorgaans begroet met een mengeling van afschuw en onbegrip. ‘Dus je hebt maar vierentwintig weken per jaar college en daar betaal je al dat geld voor?’ Ik moet de sfeer dan nog verder naar de knoppen helpen door te vertellen dat de meeste masteropleidingen geen colleges aanbieden in Trinity, waardoor ik slechts zestien weken college per jaar heb. Tegen deze tijd word ik aangekeken alsof ik krankzinnig ben.
Die reflex toont aan dat we in Nederland maar matig begrijpen wat wetenschappelijk onderwijs inhoudt. Goed wetenschappelijk onderwijs is namelijk gebaat bij een laag aantal contacturen. Tijdens mijn semesters in Oxford ren ik van deadline naar deadline. Al je werk in zestien weken gepropt krijgen zorgt ervoor dat je efficiënt en zelfstandig leert werken, en, belangrijker nog, dat je gedwongen wordt om goed te plannen – iets wat zelfs op dit niveau vaak nog moeilijk blijkt.
De studenten die niet met stress om kunnen gaan raak je op deze manier kwijt. Lukt het je niet om binnen drie dagen alle literatuur door te nemen en een essay te produceren? Helaas. Snel kunnen werken is een belangrijke vaardigheid. Later heb je op je werk ook geen eeuwen de tijd voor elk punt op je to-do-list.
Nu hoeven de semesters natuurlijk niet per se zo kort te zijn om het aantal contacturen te verminderen. Minder college-uren aanbieden in semesters van normale lengte is ook een optie. Studenten die per vak meerdere colleges per week nodig hebben om de stof tot zich te kunnen nemen horen misschien niet op een universiteit thuis, waar zelfstudie en onderzoek centraal zouden moeten staan. Bovendien pak je er die onmenselijk hoge werkdruk voor academici mee aan: er hoeven minder colleges gegeven te worden en er zal een groot percentage studenten afvallen in het eerste jaar. Win-win.
PhD-studenten hoor ik regelmatig klagen over het gebrek aan structuur en deadlines in hun programma’s. Een groter bewijs dat er ergens in het systeem iets goed misgaat bestaat bijna niet. Doordat ze altijd bij het handje zijn genomen hebben ze nooit geleerd te plannen. Dwing studenten daar dus toe, het liefst zo vroeg mogelijk in de studie. Als ze het niet in zich hebben, liggen er nog genoeg niet-academische paden open.
Marit de Roij studeerde geschiedenis en Russische studies in Leiden en volgt nu een vervolgmaster in Oxford