‘Dear Marit, I am delighted to inform you that your application for admission to the University of Oxford as a graduate student has been successful.’
Verheugd staarde ik een paar maanden geleden naar het scherm van mijn telefoon. Toegelaten tot Oxford! Er was alleen één probleempje: ik kon de studie met geen mogelijkheid betalen. Maar daar hebben we in Nederland allerlei fondsen en studiebeurzen voor, die me vast wilden helpen, toch?
Niet dus.
Vol overgave stortte ik me in de wondere wereld van de fondsenwerving. Ik werkte me door grote aantallen slecht werkende websites heen waar al jaren niets meer aan gedaan was en probeerde uit te vinden voor welke beurzen ik in aanmerking kwam. Soms moest ik daarvoor in negentiende-eeuwse testamenten van rijke oude dames die met hun erfenis een stichting wilden opzetten op zoek naar indicaties dat zij mij hadden willen ondersteunen. Veel viel direct af. Zo kwam ik fondsen tegen die alleen geld geven aan studenten met Friese of joodse voorouders. Bij de paar opties die ik had, moest ik in de meeste gevallen alle benodigde documenten in een dikke envelop per post versturen. En toen was het afwachten.
Het eerste fonds dat me uitnodigde voor een gesprek was het fonds dat de grootste beurzen beschikbaar stelde en waarbij ik mezelf de meeste kans gaf: ze keken naar sociale bewogenheid en de waarde van mijn studie voor de Nederlandse samenleving. Beide kon ik perfect aantonen. Ik bereidde het gesprek met de selectiecommissie tot in de puntjes voor: ik leerde de namen en belangrijkste werken van mijn toekomstige docenten uit het hoofd, legde bij ieder van hen de link met mijn eigen motivatie om deze studie te volgen en schreef pagina’s vol over mijn toekomstige bijdrage aan de Nederlandse samenleving door deze opleiding.
Mijn begroting kon ik tot aan de laatste euro verantwoorden. De selectiecommissie vroeg maar oppervlakkig naar al deze zaken. Ze lieten nadrukkelijk weten dat ze het opleiden van jonge Ruslandkundigen zeer nuttig vonden en begonnen al snel over mijn columns in Mare. Kat in het bakkie, dacht ik. Een dag later mailden ze dat ik geen beurs kreeg.
Bij een ander fonds verliep het gesprek even vlot – totdat we bij de begroting aankwamen. De dame die het gesprek leidde vroeg me naar de geringe bijdrage van mijn ouders. Ik legde uit dat mijn ouders de eerste vier jaar van mijn studie alles voor me betaald hebben, en dat het geld dat ze voor mijn opleiding gespaard hadden daarmee op was. Mijn gesprekspartner wees me erop dat haar stichting ook een bijdrage van mijn ouders verwachtte, en als ze zoveel verdienden (mijn ouders hebben heel normale salarissen), was het idioot dat ze niet meebetaalden. Ik legde nogmaals uit dat mijn ouders daar het geld gewoon niet voor hebben.
‘Dat is onzin als je zoveel verdient’, reageerde ze. ‘Wat doen ze voor rare dingen met dat geld?’ Ik zat met mijn mond vol tanden. De vrouw pakte er begrotingen van andere studenten bij. ‘Kijk, deze ouders verdienen samen maar 27.000 euro per jaar, maar die weten toch 3000 euro opzij te leggen voor de master van hun kind.’ Ook bij dit fonds was mijn aanvraag weinig succesvol.
Door een familiair gesprek met een groepje deftige oude heren in een imponerende dinerzaal wist ik me aardig heen te werken, wat er in combinatie met een paar andere aanvragen voor zorgde dat ik naast een grote stapel afwijzingen nu één gift van 2000 euro en een paar leningen van enkele duizenden euro’s heb kunnen verzilveren. Daarmee is het onmogelijk voor mij om volgend jaar aan mijn studie in Oxford te kunnen beginnen.
Ten einde raad ben ik daarom een crowdfunding gestart om het bedrag dat ik nog tekortkom bij elkaar te krijgen. Wil je meehelpen? Op helpmijnaaroxford.com mag jij mijn selectiecommissie zijn.
Marit de Roij is student geschiedenis en Russische studies