Columns & opinie
Opinie: Raad moet tanden nog laten zien
De universiteitsraad mag dan nog zo fel reageren op kritiek, schrijft Hendrik Kaptein, bij belangrijke dossiers is er nauwelijks resultaat bereikt. ‘Wie zo op de persoon speelt, heeft zakelijk niets te zeggen.’
woensdag 19 september 2012

Staan wij blij verheugd aan de wieg van een wakkere universiteitsraad? Je zou het bijna geloven, gegeven de verfrissende snelheid waarmee niet minder dan zestien (oud-)leden van dit hoog college van leer trokken tegen mijn kritische bijdrage. Het heeft gewerkt: de honden blaften. Maar de inhoud laat nog te wensen over.

Kern van het stukje is kennelijk dat de raad nu eenmaal minder menskracht heeft dan het bestuur – alsof dat er toe doet, gegeven nogal verschillende taakstellingen – maar dat toch ‘niet zelden belangrijke resultaten worden behaald’.

Welke zijn dat dan? Het moet te maken hebben met minstens vier majeure kwesties: university college (2009), bibliotheken (2009), ict-diensten (2009-2010) en marketing (2010). Allemaal goedgevonden door de raad, op niet eens zo stringente voorwaarden: enige bescherming van betrokken personeel, financiële winst, tijdige rapportage daarvan.

Van toetsing is niets terechtgekomen, laat staan van afrekening. Na meer dan enig aandringen werd begin 2012 (!) een inventarisatie gemaakt van lopende instemmingzaken. Het college van bestuur werd alsnog aangesproken op uitstaande kwesties. Weer schoot het niet op, want het bestuur vond dat de raad per instemmingkwestie opnieuw een brief moest schrijven waarover het eigenlijk ging. Het bestuur wist dat allang natuurlijk, net als de raad zelf. Toch toog men braaf aan het werk. Intussen hadden de dingen waarover het ging hun loop allang genomen. Wél werd er weer over vergaderd. Wederom zonder kennis van zaken en wederom enig materieel resultaat: ‘We komen er op terug’.

De miljoenenzaak van studentenadministratiesysteem Usis: hetzelfde verhaal. Weer géén eigen onderzoek. Bereikt heeft de raad ook in dit dossier: helemaal niets. Voor wie het niet gelooft: lees mijn vorige stukje nog eens, kijk desnoods in de notulen (volmaakt opgemaakt door ambtelijk secretaris Marrie Stol), blader door oudere Mares of wat dan ook: materieel resultaat is op bijzaken na nergens bereikt. Maar de (oud-)leden schrijven: ‘Regelmatig leiden kritische opmerkingen en suggesties van raadsleden tot verbetering van beleid.’ Een opsomming van die resultaten komt in hun bijdrage nergens voor. Dat klopt dan weer wél, want die resultaten zijn er niet.

Zo bleef ruimte over om schrijver dezes op de korrel te nemen: ‘Hij spaart niemand, behalve zichzelf.’ De (oud-)leden hadden kennelijk al vergeten dat ik deel uitmaakte van dezelfde raad die ik de maat nam. Tenminste stilzwijgend heb ik mijzelf dus mede verantwoordelijk gesteld. Ja, ik had eerder en harder aan allerlei bellen moeten trekken, dat is waar.

Hebben de zestien beter opgelet als zij beweren dat ik er te weinig was, niet wist waar het over ging en niet wilde samenwerken? En dit wordt beweerd door (oud-)leden die van bijvoorbeeld die instemmingvoorwaarden zelfs na zo veel jaren nog geen benul hadden. Je moet maar durven. Wél zij toegegeven dat samenwerking met fracties die weinig meer deden dan zwijgend ’s bestuurs wijsheid beamen niet altijd meeviel. Al noem ik anders dan deze (oud-)leden niemand bij naam.

Wie zo op de persoon speelt heeft zakelijk niets te zeggen. Het gaat ook niet over mij, net zo min als over mijn door deze zestien kennelijk in twijfel getrokken geloofwaardigheid. Die persoonlijke aandacht is echt te veel eer. Op persoonlijke onmin met de zestien ben ik evenmin uit, integendeel.

Mij gaat het niet om persoonlijke polemiek, maar om de toekomst van de universiteitsraad. Aandacht voor hoofdzaken, eigen onderzoek als daartoe aanleiding is, vasthoudendheid in eigen besluiten en de gevolgen daarvan voor het bestuur en de universiteit, helderheid en dus ook publiciteit voor de hele universitaire gemeenschap en niet te vergeten zicht op universitaire kerntaken, dit zijn de dingen waarom het gaat. Hierover zijn wij het eens. Laten wij het gewoon gaan doen.

Hendrik Kaptein was tot 1 september lid van de Leidse Universiteitsraad en eerder voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Universiteit van Amsterdam

Universiteitsraad ter discussie

Onder de kop ‘Afschaffen, die universiteitsraad, UR speelt voor hond die zelden blaft’ (Mare 1, 6 september) betoogde Hendrik Kaptein dat de medezeggenschap aan de Leidse universiteit ‘wordt ingehaald door haar eigen onbenulligheid’. De week erop reageerden leden en oud-leden van de universiteitsraad met het stuk ‘Wij zijn geen slappelingen, Universiteitsraad laat wel degelijk zijn tanden zien. (Mare 2, 13 september). Kaptein, betoogden ze, ‘doet er goed aan eerst de balk uit zijn eigen oog te verwijderen voordat hij bij anderen naar splinters gaat wijzen. Wat hij schrijft over de inzet, beweegredenen en het kennisniveau van raadsleden doet geen enkel recht aan de werkelijkheid. Kaptein roept beelden op van vermeende privileges en lonkende carrièreperspectieven. Laat hem voor zichzelf spreken. Voor ons geldt in ieder geval dat we met grote betrokkenheid actief zijn (geweest) voor de academische gemeenschap en daar veel plezier en voldoening aan hebben ontleend.’ De discussie is terug te lezen op mareonline.nl.