Universitaire medezeggenschap is een groot goed. Zonder inbreng van personeel en studenten kan een instelling van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek niet worden bestuurd. Die mensen doen immers het eigenlijke werk: studeren, onderwijs geven, onderzoek doen en nog wat dingen om dat allemaal mogelijk te maken. Medezeggenschap biedt mogelijkheden om kennis en ervaring van die hoofdrolspelers mee te laten doen.De wettelijke en nadere regelingen zijn bekend: op enkele hoofdzaken heeft de centrale medezeggenschap instemmingsrecht, bijvoorbeeld als het gaat om het instellingsplan, om centrale reorganisaties en om instelling van opleidingen. Vaker is er adviesrecht - gevraagd of ongevraagd. Ondanks al langer geleden opgelegde beperkingen aan medezeggenschap zijn universiteits- en andere raden belangrijke organen om al te boude bestuurlijke plannen bij te sturen of desnoods te blokkeren.Op het papier ziet het er prachtig uit. De praktijk leert anders, tenminste in de Leidse Universiteitsraad. Dit zestienkoppig college, samengesteld uit evenveel stafleden als studenten en nader verdeeld in verscheidene fracties en commissies, produceert stukken op een schaal die belangrijk bijdraagt aan de omzet van de universitaire papierfabriek. Behandeling daarvan volgens allerlei reglementen en procedures is net echt. Betekenen deed het intussen bijna niets.Bijvoorbeeld: recente reorganisaties van centrale diensten werden door de raad op redelijk zachte voorwaarden goedgevonden. Zo kwam er voor betrokken personeel geen werkgarantie. Elders was die eis wél gesteld, in veel grotere reorganisaties en met succes. Onze raad liet het in hoofdzaak bij eisen aan de kosten van al die operaties. Die waren immers bedoeld om te bezuinigen. Met toetsing van zelfs die voorwaarden is nooit iets gedaan, na verzekering zijdens het bestuur dat alles goed gaat.Ook besloot de Universiteitsraad in te stemmen met ons eigen Haagse university college, onder andere op conditie dat het zichzelf zou bedruipen. Universitaire kernactiviteiten stonden immers tenminste financieel al voldoende onder druk. Intussen wordt het university college bekostigd uit de algemene middelen. Daarmee is niet duidelijk hoe het nu echt zit met kosten en opbrengsten. De Raad liet het rusten, wederom na verzekering zijdens het bestuur dat alles goed gaat.Dichter bij huis is het hoofdpijndossier USIS-VISI, de (nog?) niet helemaal gelukte nieuwe automatisering van de studentenadministratie en nog veel meer. Aanpassing van gegeven computersystemen aan plaatselijke gewoonten en gebruiken is niet helemaal goed gegaan. In de computerwereld gelden dergelijke aanpassingen als kapitale fouten. Het moet omgekeerd: koop een systeem “van de plank” en pas desnoods de organisatie aan. Nu sleutelen we nog steeds aan voor staf én studenten bruikbare systemen. Intussen heeft het ettelijke miljoenen meer gekost dan de bedoeling was, nog afgezien van de vraag of het wél begrote geld werkelijk goed is besteed. Al die miljoenen komen uit dezelfde ‘Haagse pot’ waaruit ook onderwijs en onderzoek worden betaald. Elders is dan ook bezuinigd, bijvoorbeeld bij geesteswetenschappen.Hier hebben de verantwoordelijken het boetekleed aangetrokken. Dit siert het bestuur. Intussen vroeg de raad om financiële en andere verantwoording van deze automatiseringsslagen. Die zijn er evenmin, afgezien van jaarrekeningen en begrotingen waaruit werkelijke meerkosten niet kunnen worden opgemaakt. De Raad liet het er bij.In geen geval heeft de raad eigen onderzoek gedaan. Bij wet is geld beschikbaar om externe accountants en andere onafhankelijke deskundigen in te huren. Zonder zelfstandige recherches kan de raad zich niet verantwoorden jegens de universitaire gemeenschap. Zo gaan wezenlijke controlefuncties verloren. Ook het bestuur heeft weinig aan een raad zonder eigen inbreng.Werd aan de bel getrokken, dan was het antwoord: ‘Dat speelde zeker in de vorige raad’ (alsof er meer dan één Leidse universiteitsraad is). Nogal eens bleken brede meerderheden in de raad geen notie te hebben van eigen eerdere besluiten. Desnoods werd gesteld: ‘We komen er nog wel op terug’. Zo wordt de medezeggenschap ingehaald door haar eigen onbenulligheid - en door de tijd. Het bestuur had er last noch voordeel van, afgezien van meestentijds aangename overlegvergaderingen - aan de hand van nog meer geduldig papier voornamelijk goed voor het archief.Waarom deed die raad zo weinig? Wie bemensten dit hoog orgaan? Nogal wat afgevaardigden van studentenzijde deden hun uiterste best om het spel zo goed mogelijk mee te spelen - en een enkele keer ook echte knikkers in de wacht te slepen. Zo was de raad een leerschool voor het echte leven, tenminste in bestuurlijke en andere bureaucratieën: nota’s tikken, papieren schuiven, plannen maken, soms iets bereiken en in ieder geval proberen hoger op te komen. Intussen vereist echt raadswerk kennis en vaardigheden die de meeste studentleden nog niet hebben kunnen opdoen.Dan het personeel. Dat krijgt een royale vergoeding, in termen van tenminste één vrijgestelde dag per week. In voorkomende gevallen was ontslagbescherming mooi meegenomen, net als enig aanzien afstralend van zo’n hoog lichaam. En het was weer eens wat anders, met drankje na afloop en soms een echt diner. Intussen wisten ook die personeelsleden te vaak van toeten noch blazen. Gelukkig kwam dat niet altijd aan het licht. Voor zo ver wél aan het woord ontpopte zich een jongere ouderenfractie tot betrouwbare buikspreker van het bestuur. Intussen was zicht op universitaire kerntaken in geen geleding sterk ontwikkeld.Oneigenlijke motieven zijn niet zo erg. Ook universitaire bestuurders worden mede gedreven door ijdelheden, onderweg genietend van dienstauto’s en andere parafernalia nóg hogere ambten en roepingen waardig. Dat geeft allemaal niets, zolang zij de trein van de universiteit maar naar behoren laten rijden. Wél ernstig is gebrek aan deskundigheid, zicht op doelstellingen en daadkracht in de medezeggenschap. De trein rijdt door, de raad speelde voor hond die er een enkele keer achter aan blaft. Dat het bestuur enig zakelijk respect voor deze raad verliest mag geen wonder meer heten. Natuurlijk valt het niet mee om een redelijk functionerend college in de kuiten te bijten. In die zin is een slechte medezeggenschap een compliment voor een goed bestuur. Maar niet helemaal natuurlijk.Ook in vergadering zijn deze zorgen herhaaldelijk geuit, zonder succes. Wie weet zet deze wijze raad in boosheid eindelijk iets in beweging. George Sand zei het al: menselijke verontwaardiging is één van de hoogste vormen van liefde; hier voor de universiteit als nog steeds geweldige vrijplaats van wetenschap en emancipatie. Al het andere is ten opzichte daarvan marginaal. Laat het randverschijnsel van de universiteitsraad dan toch nog maar even blijven - mits in nieuwe samenstelling daadwerkelijk gewijd aan bevordering van die kerntaken. En liefst in de publiciteit. Tenminste daarmee is nu een begin gemaakt.
Hendrik Kaptein
(tot 1 september jl. lid van de Leidse Universiteitsraad en eerder voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van de Universiteit van Amsterdam)