Columns & opinie
Opinie: Wij zijn geen slappelingen
De kritiek van Hendrik Kaptein op de universiteitsraad is ongeloofwaardig en een gemiste kans, betogen (oud-)raadsleden. ‘Dat hij na vijf jaar zijn werkzaamheden kwalificeert als “spel” zegt al genoeg’.
woensdag 12 september 2012

De kritiek van Hendrik Kaptein op de universiteitsraad is ongeloofwaardig en een gemiste kans, betogen (oud-)raadsleden. 'Dat hij na vijf jaar zijn werkzaamheden kwalificeert als "spel" zegt al genoeg'.

In een paginavullend opiniestuk in Mare van 6 september haalt Hendrik Kaptein de gesel over de Leidse universiteitsraad. Kritiek is goed, maar een criticus moet wel geloofwaardig zijn. Het is daarom ironisch dat uitgerekend Kaptein, meer dan 5 jaar voorzitter van de AbvaKabo-fractie in de Leidse UR, daarvoor jarenlang actief bij de UvA, de medezeggenschap afkraakt. Hij spaart daarbij niemand, behalve zichzelf. Ten onrechte, juist zijn eigen raadslidmaatschap werd gekenmerkt door veelvuldige absentie, slechte voorbereiding en een gebrek aan bereidheid tot samenwerking.

Iedere discussie over de Leidse medezeggenschap is welkom en kan bijdragen aan het beter functioneren ervan. Maar dan wel aan de hand van inhoudelijke argumenten. Helaas staat het artikel van Kaptein bol van de ongefundeerde verwijten en (verkapte) argumenten ad hominem: raadsleden zijn slappelingen, zakkenvullers en 'weten van toeten noch blazen'. Zijn bijdrage is daarmee niet alleen een gemiste kans voor de start van een inhoudelijke discussie, maar heeft deze bij voorbaat ook besmet.

De Raad

De Universiteit Leiden is een instelling met een jaaromzet van €430 miljoen, 4.000 medewerkers en 20.000 studenten. Niemand zal ontkennen dat het besturen van zo'n organisatie een ingewikkelde opgave is. Dat geldt echter in de overtreffende trap voor de medezeggenschap: het college van bestuur werkt fulltime en wordt ondersteund door een omvangrijk ambtenarenapparaat. De universiteitsraad heeft zestien leden die één dag per week hebben voor hun raadswerk.

De formele bevoegdheden zijn beperkt, maar wie niet sterk is, moet slim zijn. Voor de raadsleden betekent dat: aanwezig zijn, voorbereid zijn en onderling goed samenwerken. Bovendien leert de ervaring dat het van het grootste belang is om proactief te werk te gaan. Dat betekent dus in een vroeg stadium de besluitvorming trachten te beïnvloeden. De kwaliteit van de raad staat of valt derhalve met de inspanningen van zijn leden. Idealiter zouden zij die zich niet volledig inzetten, daar bij de verkiezingen voor moeten worden afgestraft. Net als in de landelijke politiek gebeurt dat lang niet altijd. Het werk van de raad, laat staan dat van de individuele raadsleden, is immers vaak onzichtbaar.

De enige remedie is dat medewerkers en studenten het lid waarop ze gestemd hebben actief benaderen en aanspreken op zijn of haar functioneren.

Het werk is bij uitstek inhoudelijk, dat blijkt het meest uit het werk van de drie commissies van de raad. Elk van deze commissies bestaat uit een vaste groep raadsleden die op reguliere basis onderwerpen die op de agenda staan voorbereiden. De inhoud staat daarbij centraal, niet het bedrijven van machtspolitiek. Bovendien is de raad bij uitstek een controlerend orgaan. Per onderwerp werken de commissieleden zich door een vaak aanzienlijk aantal beleidsstukken heen om die vervolgens met beleidsambtenaren te bespreken.

Denk alleen al aan de uitgebreide bespreking van het jaarverslag, de begroting, het instellingsplan, de kadernota, financiële kwartaalrapportages en rapportages over zaken als studiesucces en het onderwijs- en examenreglement. Regelmatig leiden kritische opmerkingen en suggesties van raadsleden tot verbetering van beleid.

Feiten en fabels

In zijn bijdrage stelt Kaptein dat de raad regelmatig belangrijke onderwerpen laat lopen, hij noemt onder andere de afhandeling van reorganisaties en de invoering van het studentenadmistratiesysteem Usis.

De afgelopen reorganisaties van de ondersteunende diensten zijn onmogelijk in één alinea van een opiniestuk af te doen. Maar het is essentieel om te vermelden dat het feitelijk onjuist is dat de raad de eindrapportage van deze reorganisaties niet zou hebben getoetst aan de voorwaarden die destijds zijn gesteld. Dit is wel degelijk gebeurd en op aandringen van de raad is dit recentelijk opnieuw met het college besproken. De raad is nu nog in afwachting van verdere informatie. De zaak is derhalve nog niet afgedaan.

Juist bij Usis heeft de raad zijn tanden laten zien. De verhouding met het college van bestuur kwam hierdoor danig onder druk te staan. Het beeld dat de raad bij het college op schoot zit, is pertinent onwaar en zal door het college waarschijnlijk ook heel anders worden ervaren.

Niet alleen heeft de raad de problemen rond Usis op de agenda gezet, maar ook is op zijn aandringen door een extern bureau een onderzoek uitgevoerd. De raad heeft bovenop de financiële aspecten gezeten en deze met het college afgehandeld. Op dit moment richt de raad zijn aandacht op het bestuurlijke voortraject. Juist hier blijkt het belang van de controlerende functie: zonder de proactieve houding van raadsleden was dit onderwerp nooit zo indringend besproken. Wij verwijzen hierbij ook naar de uitgebreide berichtgeving in Mare.

Dan over het beeld dat Kaptein van de raadsleden schetst. Hij doet er goed aan eerst de balk uit zijn eigen oog te verwijderen voordat hij bij anderen naar splinters gaat wijzen. Wat hij schrijft over de inzet, beweegredenen en het kennisniveau van raadsleden doet geen enkel recht aan de werkelijkheid.

Kaptein roept beelden op van vermeende privileges en lonkende carrièreperspectieven. Laat hem voor zichzelf spreken. Voor ons geldt in ieder geval dat we met grote betrokkenheid actief zijn (geweest) voor de academische gemeenschap en daar veel plezier en voldoening aan hebben ontleend. Dat Kaptein na vijf jaar in de raad te hebben gezeten zijn werkzaamheden kwalificeert als 'spel' zegt al genoeg. Juist door het inhoudelijke, vaak apolitieke karakter van de discussies worden niet zelden belangrijke resultaten behaald. De raad heeft dus wel degelijk invloed, ook als die niet in ronkende stemverklaringen neerslaat. En voor degene die dat zelf wil ondervinden: er is altijd plaats vrij op de publieke tribune.

Tot slot

Wij verwelkomen een inhoudelijke discussie over de medezeggenschap. Maar laten we wel eerlijk zijn over het krachtenveld waarin de raad opereert en over de inspanningen van huidige en voormalige raadsleden. Wij staan open voor alle discussie en kritiek, maar graag wel op de inhoud en sans rancune.

Maarten Jansen, Roel Glasbeek, Paul de Kuijer, Anne-Marie Leichsenring, Tim Fleur, Lisa Blanken, Fenne Bodrij, Caroline van Heijningen, Ide Hendriks, Marc Hogenhuis, Dennis Hoitink, Eric van Hoof, Arjen Liemburg, Marc Newsome, Floske Spieksma en Kees Verduin zijn (oud-)leden van de Universiteitsraad.