Iedereen en zijn moeder heeft inmiddels een mening over Paul Cliteur. Zo heb ook ik de afgelopen weken veel nagedacht over de hoogleraar die ik in drie van de vier blokken van mijn eerste jaar ben tegengekomen.
In zijn colleges en boeken spaart Cliteur tijd noch moeite om zijn mening te verkondigen. Zijn colleges gaan bijna enkel over zijn eigen opvattingen en in de voorgeschreven literatuur (lees: zijn eigen boeken van minimaal 40 euro) is hij glashelder over wat de student behoort te weten over Goed en Fout en Liberaal en Multiculturalistisch.
Jaarlijks krijgt hij te maken met een verse lichting studenten die hij zonder enige terughoudendheid vertelt over wetenschappelijke arbeid ten aanzien van de sharia in collegereeks ‘Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap’ (come again?). Het vak ‘Grondslagen van het Recht’ weet hij zo te geven dat het uiteindelijk gaat over politieke correctheid, het gevaar van safe spaces of hoe schedelmetingen en huidskleur iets kunnen zeggen over IQ.
Ik kan me nog goed herinneren dat ik voor dat vak Cliteurs boek The Fall and Rise of Blasphemy Law moest lezen, waarin hij beargumenteert dat ‘multiculturalistische tolerantie’ (een term die hij zelf heeft verzonnen) theoterrorisme in de kaart speelt.
Hoewel er niks mis is met hoogleraren die een sterke politieke voorkeur hebben – laten we vooral niet doen alsof er op elke faculteit er daar niet meerdere van rondlopen – is er wél iets mis met een hoogleraar die zijn opvattingen als waarheden presenteert en als zodanig tentamineert.
De tentamens van al zijn vakken bevatten namelijk meerdere vragen in de trant van: ‘Wat vindt de auteur van het boek [insert titel van een boek van Paul Cliteur] van [insert leerstuk/theorie/filosoof]?’
Vaarwel Rechtsgeleerdheid, hallo Paul Cliteur-kunde.
Terwijl het ‘linkse multiculturalistische establishment’ er volgens hem op uit is de vrijheid van meningsuiting te beperken, staat hij drie keer per jaar voor meer dan 800 studenten zijn flagrante generalisaties te verkondigen en achteloos hordes aan mensen, instituten en media onder de door hem zelfbedachte terminologie te scharen.
Leuke anekdote: toen een jongen een keer tien minuten voor het einde van het college wegliep, stopte Cliteur hem en vroeg: ‘Ben je soms een fundamentalist?’
Frappant is dat hij niet ophoudt over het gevaar van diversity officers en safe spaces op universiteiten. Het lijkt mij dat zolang je louter en zonder tegenspraak je eigen ongezouten mening voor volle collegezalen mag en kan ventileren, je toch weinig reden tot klagen zou moeten hebben.
Cliteur is hoogleraar, publicist, voorzitter van het wetenschappelijk bureau en de Raad van Toezicht van de FVD én voormalig fractievoorzitter in de Eerste Kamer. Toch kan hij niet ophouden over hoe de maatschappij de ‘suffocating strictures of multiculturalism’ aanneemt en hoe ons door ‘polite silence’ (waarbij gesprekspartners hun best doen elkaar niet te beledigen of kwetsen) de mond wordt gesnoerd.
Het is in zijn hoofd ondenkbaar dat je soms simpelweg dingen niet zegt of doet omdat het niet hoéft. Het feit dat het kan, betekent niet dat het (altijd) moet.
Ik pleit er niet voor om vanuit polite silence je mond te houden, maar vind dat mensen als Cliteur moeten stoppen met doen alsof de vrijheid van meningsuiting ten onder gaat terwijl zij zonder tegenspraak en voor een immens publiek keer op keer verwerpelijke dingen de wereld in kunnen slingeren.
P.B. Cliteur schreef ooit op een van zijn slides: ‘Wie niet leest, is reddeloos verloren – P.B. Cliteur’.
Ik kan me daar alleen maar bij aansluiten, maar dan wel met kanttekening dat het misschien zaak is ook eens wat anders te lezen dan je eigen werk, Paul. Wie weet biedt het wat perspectief, en misschien nog belangrijker, vind je iemand anders om te quoten.
Maia de Quay is student rechten