Door Auke-Florian Hiemstra ‘Over een paar dagen zien we elkaar weer’, zegt cursusleider prof. dr. Menno Schilthuizen, ‘maar dan in Maleisië’. Zo eindigen colleges zelden. Maar na twee weken voorbereiding in de tropische kas in de Leidse Hortus - ‘een veredelde plantenbak’, grapt de hoogleraar - is het tijd voor het échte werk: het tropisch regenwoud. ‘Pas daar proef je de ecologie. Dat is niet uit de boeken te leren, dat vraagt om een veldcursus. In de tropen zijn dingen aan de hand die je niet in Nederland kan bestuderen. De veel complexere vegetatie, hyperdiverse systemen, extreme specialisatie, kortom: de typische tropische biologische aspecten van ecologie en evolutie.’
In ‘Borneo Backpackers’, een klein hostel in Kota Kinubalu, voegen vier deelnemers uit Maleisië zich bij twaalf Leidse biologiestudenten. Daarmee is de groep van de Naturalis mastercursus ‘Tropical Biodiversity’ compleet. De eindbestemming, veldstation ‘Danau Gurang’, is alleen per boot bereikbaar en ligt ver landinwaarts aan de rivier de Kinabatangang. In het veldstation zijn altijd studenten aanwezig voor stages en PhD-projecten.
‘Deze week is er nog iemand opgegeten’, begint het introductiepraatje van het hoofd Danica Stark. Op de powerpointpresentatie zijn losse stukken arm en been te zien. ‘We hebben krokodillen hier, het is dus verboden te zwemmen.’ Iedereen valt stil. ‘Zo, dat vergeten jullie niet meer’, zegt Danica tevreden.
Er is geen bereik, geen wifi, geen alcohol en om elf uur ‘s avonds gaat alle stroom uit – en dus ook de ventilatie. ‘Toch wel heftiger dan verwacht’, bekent Janna Horjus. Iets voor elven loopt iedereen het slaapvertrek binnen. Tot haar ontzetting vindt Horjus een wesp van zes centimeter vlak bij haar bed. Nog voor ze iets kan doen is het precies elf uur en ineens pikdonker. De paniek slaat toe. Bij het schijnsel van zaklampen wordt de wesp in een cameratasje gevangen.
Badend in het zweet schrikt iedereen midden in de nacht wakker. Uit de meisjeskamer klinkt een luide schreeuw: iemand wordt wakker uit een nachtmerrie. Iedereen heeft er last van, als bijeffect van de malariamedicatie. Extra vervelend: ‘s nachts wordt de jungle wakker. ‘Gillende biggetjes, hyena geschater, blèrend kattengejank’, omschrijft Mara Tromp het geluid. Later blijkt het echter om slechts één luidruchtige dier te gaan, dat vanwege de grote neus monyet belanda wordt genoemd: Nederlander-aap.
De studenten zijn dan wel in het regenwoud, het is ‘geen bos als in Tarzan’, vindt Yanell Braumuller. Voor een leek ziet het regenwoud er vanaf de rivier imposant en uitgestrekt uit. Maar de strook om de rivier is vaak maar honderd meter breed. Zo breed moet de strook regenwoud officieel minimaal zijn, maar vaak wordt er illegaal nog meer gekapt. Dan zie je de plantages al vanaf de boot.
Borneo verruilt haar regenwoud namelijk in snel tempo voor palmolieplantages. Palmolie wordt gewonnen uit de zaden van een Afrikaanse palm, die prima blijkt te groeien in Borneo. Negentig procent van de wereldproductie komt uit Indonesië en Maleisië, de olie wordt verwerkt in de meest uiteenlopende artikelen, van zeep tot koekjes.
‘Het veldstation is gespecialiseerd in conservation genetics, populatiedynamica en -genetica’, zegt Schilthuizen. Rond het veldstation leven olifanten, orang-oetans en krokodillen. ‘Allemaal groot spul’, aldus de hoogleraar die zelf onderzoek doet naar kevers en slakken.
‘De grotere diersoorten lijden eronder dat het gebied steeds meer gefragmenteerd wordt en steeds meer krimpt. Hier onderzoeken ze wat de invloed daarvan is op de dieren. Als we zo’n patroon beter gaan begrijpen, kunnen we ook naar de toekomst kijken en de natuurbescherming beter plannen.’
Een van de veldstationstudenten, Tim van Gorkum van de Vrije Universiteit, doet onderzoek naar orang-oetanjonkies die hun moeder verlaten. Zo’n twintig apen wonen rondom het veldstation.
‘Om ze te vinden moet je vooral goed luisteren.’ Een volwassen orang is véél sterker dan een mens, dus geldt er een veiligheidsregel: als je er een ziet, maak dan geen oogcontact en blijf op afstand. ‘Gooien met takken is op zich ook wel een duidelijk signaal’, vertelt Tim. ‘Dan bedoelt de aap dat je achteruit moet.’ Wat ook helpt om het beest op zijn gemak te stellen is zelf wat bladeren eten. ‘Dat staat in het protocol, en het werkt écht!’
De studenten verzamelen slakken, vangen springspinnen, en maken paddenstoelwandelingen. De boat cruise krokodillen zoeken is populair, net als het canopy platform. Gezekerd aan een touw kan je twintig meter in een boom klimmen en daar, zittend op een plankje, zo vanuit de boomtoppen de zonsopkomst ervaren. Extra bonus: eenmaal boven heb je bereik en kun je het thuisfront laten weten dat je nog leeft. ‘Het is natuurlijk maar de vraag of een smsje met de boodschap dat je nog leeft – en dat je krokodillen van zes meter ziet zwemmen, echt een gerustellend effect heeft’, aldus een van de studenten.
Tijd voor eigen onderzoek. Vragen en mysteries genoeg: het aantal vogelnesten in regenwoud en plantage, de lokale verspreiding van gekko’s, eetsporen van verschillende wandelende takken. En welke vogel maakt toch dat nog niet geïdentificeerde geluid rond het veldstation? Het laboratorium stroomt vol met dieren in potjes en reageerbuizen. ‘Opletten jongens’, waarschuwt Merel van Haren. ‘Er moet hier nog een wandelende tak rondlopen! Twintig centimeter groot, beetje groenig.’ Een ontsnapte gekko wordt pas teruggevonden nadat het complete lab is verbouwd. Eenmaal gefotografeerd en genummerd kan Lisa Tonino het dier weer vrijlaten.
Niet alleen zijn de studenten op zoek naar insecten, dat geldt ook andersom. ‘Je wordt gewoon levend door de muggen opgegeten’, klaagt Braumuller. ‘Ik heb overal wonden van het krabben.’ Dat is een extra dimensie, vindt Schilthuizen: ‘Je bent voortdurend bezig muggen van je af te slaan, je door struikgewas heen te worstelen en stekels uit je huid te trekken. Wat je in een boek leest, vergeet je, wat je écht hebt meegemaakt niet.’
Nieuw was dit jaar het onderdeel ‘bio-speleologie’. In de kalkstenen heuvels verspreid door het regenwoud neemt Iva Njunji? kleine groepjes studenten mee de grotten in die ze eerder dat jaar samen met Schilthuizen ontdekte. ‘In Europa is elke grot al in kaart gebracht en zijn er al generaties aan speleologen doorheen gegaan’, vertelt Schilthuizen. ‘Hier zijn er gewoon nog grotten die niemand ooit heeft bezocht. Dat is alsof je de eerste stap op de maan zet. In zekere zin is het ook een heel buitenaards - of beter: onderaards - landschap, met unieke soorten.’
‘Er zijn zoveel frissere manieren om studiepunten te verdienen’, zegt Braumuller. ‘Kruipend door de vleermuispoep, met je hand ineens in een mierennest, zie je een spin van twintig centimeter en rent er een handgrote duizendpoot boven je hoofd.’ En dan waren er nog slangen, baardzwijnen en schorpioenen.
‘Je moet avontuurlijk aangelegd zijn’, geeft Menno Schilthuizen toe. Toch kostte het hem weinig moeite de studenten de grotten in te krijgen.
‘Als de voornaamste voedselbron de poep van vleermuizen is – is het toch wel een bijzonder ecosysteem.’ En dat het dan vies is, ach, volgens hem zijn er nog wel viezere dingen. ‘De laatste jaren hebben studenten mestkevers verzameld met hun eigen poep. Al hoef je dan niet door je eigen poep te kruipen, het komt toch aardig in de buurt.’