Wetenschap
Een rots van drie bij zes mijl
Bijna nergens vind je zoveel ongerepte geschiedenis als op het kleine eilandje Sint Eustatius. Archeoloog Ruud Stelten wekt de bloeiperiode van ‘Statia’ weer tot leven.
donderdag 14 maart 2019
Sint-Eustatius, jonkheer Jacob Eduard van Heemskerck van Beest, naar Gerard Voorduin, 1860 - 1862 © Collectie Rijksmuseum

De eerste Europeaan die Sint Eustatius te zien kreeg, was ontdekkingsreiziger Columbus, en hij was niet onder de indruk. Het kleine Caribische eilandje ging samen met haar buren de boeken in als de islas inutules: de nutteloze eilanden. De oorspronkelijke bewoners die op andere eilanden uitgeroeid of tot slaaf gemaakt werden, waren hier zelf al weggegaan.

Waarom is niet helemaal duidelijk, maar er waren redenen genoeg. De grond is niet heel vruchtbaar en bevat goud noch zilver, er was geen bron van zoet water, het eiland bestaat voor meer dan de helft uit een vulkaan die weliswaar niet actief is, maar ook niet dood, en om de zoveel jaar knettert er een orkaan overheen.

In de daaropvolgende eeuwen zou het eiland meer dan twintig keer van eigenaar wisselen. Zeerovers, Fransen, Britten, en Nederlanders plantten er allemaal hun vlag.

Bloei

In de achttiende eeuw beleefde het eiland een bloeiperiode, dan onder Nederlands bestuur. Suikerteelt en vrijhandel bloeiden op. Amerika bevocht haar onafhankelijkheid met behulp van wapens die via Statia werden aangevoerd. ‘Deze rots van drie bij zes mijl heeft Engeland meer kwaad gedaan dan al de wapens van onze sterkste vijanden’, klaagde een Britse parlementariër. In de haven van Oranjestad legden net zoveel schepen aan als in Amsterdam, en het eiland telde zo’n negenduizend geregistreerde inwoners, bijna drie keer zoveel als nu. De helft daarvan was slaaf.

Veroveringen door de Britten en de Fransen, de afschaffing van de slavernij en een paar orkanen zorgen ervoor dat die glorie langzaam afbrokkelt. De haven is te ondiep voor cruiseschepen, dus in de twintigste en eenentwintigste eeuw gaat het massatoerisme dat andere Caribische eilanden dichtplamuurt aan Sint Eustatius voorbij. Het eiland trekt mensen aan die de relatief geringe ontwikkeling juist een pluspunt vinden: duik- en ecotoeristen, en wetenschappers.

De eerste Leidse onderzoeker, antropoloog JPB De Josseling de Jong, zette bijna honderd jaar geleden voet op Sint-Eustatius, en de afgelopen veertig jaar zijn archeologen druk bezig geweest met het naar boven halen van de geschiedenis van het eilandje. Promovendus Ruud Stelten (1986) is een van hen.

Vacuüm

Het boek waarmee hij volgende week de doctorsgraad hoopt te behalen is opvallend breed van opzet. Het combineert de gegevens van opgravingen op het land met onderwaterarcheologie en historische bronnen als schilderijen, reisverslagen en krantenartikelen. ‘Het is zo gegroeid’, zegt hij half verontschuldigend als Mare hem belt op het archeologisch instituut van St. Eustatius. ‘Mijn oorspronkelijke plan was om alleen de scheepswrakken hier voor de kust te bestuderen, maar ik realiseerde me al gauw dat die wrakken niet in een soort vacuüm bestaan. Als je wilt begrijpen waarom een bepaalde vondst daar ligt, moet je ook snappen wat er op het land gebeurt.’

Stelten spreekt daarom over het ‘maritieme cultuurlandschap’. De scheiding tussen land- en waterarcheologie gaat op eilanden niet zo goed op. ‘Nog steeds komen bijna alle goederen hier aan via de zee. Op land en in zee vinden we ook vrijwel precies dezelfde voorwerpen terug.’

Een mooi voorbeeld van de verbondenheid tussen land en zee zijn de zogeheten IJsselsteentjes. Gele baksteentjes uit Holland, die als ballast meekwamen met de schepen, en waar huizen van werden gebouwd. Toen de economische bloei op Statia voorbij was, werden de muren afgebroken zodat de stenen weer als ballast mee konden op schepen.

‘Een van de mooiste vondsten die we gedaan hebben is een groep slavenverblijven. De dingen die we daar vonden, geven aan dat de slaven daar een relatief grote economische vrijheid hadden, en actief meededen in de Statiaanse economie. Archeologie gaat wat mij betreft niet over what you find, but about what you find out. Je komt er achter hoe het er toen uitzag, en die verhalen, dat is waar het om draait.’

Piraten

Het gebrek aan drinkbaar water is ook duidelijk terug te zien: dat was niet alleen nodig voor de bewoners zelf, maar ook voor de schepen die het kwamen inslaan. Overal op het eiland zijn putten geslagen en staan opvangbakken voor regenwater, en in noodgevallen moesten scheepjes naar het nabijgelegen eilandje St. Kitts om daar water te halen. Een tocht die levensgevaarlijk kon zijn, want de Engelse piraten lagen op de loer.

‘We zien ook dat heel veel opslagruimte in de pakhuizen voor water werd gebruikt. Hoe lucratief de handel ook was: zonder drinkwater ben je nergens.’

De lokale bevolking heeft grote belangstelling voor de geschiedenis van hun eiland, vertelt Stelten.

‘Deels is dat ook het selling point van het eiland, dat het zo’n historisch juweeltje is. Andere Caribische eilanden hebben mooiere natuur of wittere stranden, maar nergens vind je zoveel geschiedenis op zo’n kleine plek. Het slavernijverleden is nog wel een beetje taboe, maar nu de Nederlandse inmenging in de plaatselijke politiek toeneemt, wordt die geschiedenis er ook meer bijgehaald. Of ze het dan niet vervelend vinden dat ik als witte Nederlander hier onderzoek naar doe? Ik werk hier al meer dan tien jaar, en ken bijna iedereen. Ik ben geen complete buitenstaander meer, dat scheelt.’

Ruud Stelten

From Golden Rock to Historic GemA historical archeological analysis of the maritime cultural landscape of St. Eustatius, Dutch Caribbean.

Sidestone Press, 230 blz. €34,95.

Promotie: 21 maart

Sint-Eustatius is beroemd om de blauwe ‘slavenkralen’ die er gevonden worden. Maar wat was hun betekenis?

Caribisch archeoloog Ruud Stelten: ‘Volgens de plaatselijke folklore van Statia vind je die kralen niet. De kraal vindt jou. En dat gebeurt overal op het eiland bij opgravingen in de pakhuizen, bij opgravingen van plantages, en onder water, op een van de bekendste duikstekken van het eiland. We weten meer niet over die kralen dan dat we wel weten.

We weten dat ze gemaakt werden in Amsterdam, door Venetiaanse glasblazers, en dat de West Indische Compagnie ze gebruikte om slaven mee te kopen in Afrika. Er bestonden honderden verschillende soorten, waaronder deze, en op de meeste plekken vind je allerlei verschillende versies, en een of twee van deze. Hier vind je alleen deze vijfhoekige donkerblauwe kralen. Hadden ze hier een speciale betekenis? En welke dan?

‘De locals vertellen dat ze door slaven werden gedragen, of als ruilmiddel werden gebruikt. De link met de slaverernij is heel duidelijk. Maar waarom vinden we ze dan overal, behalve bij de slavenverblijven die we hebben opgegraven? En het verhaal dat de slaven na de afschaffing van de slavernij allemaal hun kralen in zee wierpen is mooi, maar het verklaart niet waarom ze op die duikstek liggen, zeshonderd meter uit de kust. Ik ben, kortom, terughoudend om conclusies te verbinden aan de verhalen die hier over de kralen gaan. Ik weet gewoon nog niet wat hun significantie is.

Nog één verhaal dat erover gaat, is dat als een kraal je eenmaal gevonden heeft, je altijd terug zal keren naar Sint-Eustatius. Ik heb er inmiddels al heel wat gevonden en weer weggegeven. Daarom kom ik hier waarschijnlijk nooit meer weg.’