Columns & opinie
Opinie: Diversiteit draait niet om pasta
De Leidse universiteit is nog steeds een wit bolwerk, vinden Aniek Smit en Bram Hoonhout. Maar wie pogingen om dit te veranderen belachelijk maakt, ontneemt ondervertegenwoordigde groepen de mogelijkheid om hun plaats in het debat op te eisen.
woensdag 6 april 2016
De opening van het academisch jaar, september 2015. © Marc de Haan

In de Mare van 24 maart publiceerde Geerten Waling een opiniestuk waarin hij het Leidse diversiteitsbeleid op de hak neemt. Als voorstanders van een inclusieve universiteit zouden wij daar graag op reageren. Volgens Waling is het namelijk slecht gesteld met de diversiteit aan onze universiteit. Daar heeft hij een goed punt, maar door het beleid, en specifiek de diversity officer, tot een karikatuur te maken, ontneemt hij de mogelijkheid tot een constructieve discussie. Satire is leuk, maar het sarcasme van Waling levert weinig op.

Volgens Waling draait het bij diversiteit enkel om de religieuze en culturele randvoorwaarden voor ‘minderheden’. Zo zijn er wel gebedsvoorzieningen voor moslims, maar niet voor elke andere denkbare levensbeschouwing. Waling mist bijvoorbeeld het wijwater, de nudistenkamer en een Pastafari-altaar voor het Vliegend Spaghettimonster.

Diversiteit draait echter om meer dan pasta. Het probleem is dat onze universiteit nog steeds een wit mannenbolwerk is. Zo is slechts 24 procent van onze hoogleraren vrouw. Dit mag hoog zijn voor Nederlandse begrippen, internationaal bungelen we onderaan. Het is tekenend dat de Senaatskamer portretten toont van 117 mannelijke professoren en welgeteld 1 vrouwelijke. Op initiatief van de hooglerarengroep ‘Athena’s Angels’, werden daarom onlangs de portretten symbolisch vervangen door hedendaagse vrouwelijke professoren, maar dat is slechts een begin: het klassieke beeld van een wetenschapper als man sneuvelt niet zomaar.

Vandaar dat de universiteit inzet op een ‘gender-bewust benoemingsbeleid’: als een opleiding bijvoorbeeld 25 procent vrouwelijke masterstudenten telt, zou dit ook moeten leiden tot 25 procent vrouwelijke PhDs, en vervolgens tot 25 procent vrouwelijke universitair docenten. Dit soort ingrepen zijn nodig, omdat blijkt dat leden van een benoemingscommissie graag iemand aannemen zoals zijzelf, waarmee de bestaande hiërarchie wordt bestendigd.

Zo ontdekten onderzoekers in Harvard dat het percentage ondervertegenwoordigde groepen met 300 tot 400 procent steeg, als ze de namen boven sollicitatiebrieven weghaalden. En helaas draagt iedereen dergelijke onbewuste vooroordelen met zich mee.Niet vreemd dus dat er cursussen zijn hoe je als docent het best met je eigen implicit bias kunt omgaan, hoe divers je eigen achtergrond ook is.

Hetzelfde geldt voor etniciteit: de alumni van onze universiteit weerspiegelen nog niet de diversiteit aan achtergronden die Nederland rijk is. Dit is echter wel aan het veranderen. Volgens de statistieken die de diversity officer beschikbaar had, is 29 procent niet-autochtoon; zowel Westers als niet-Westers, met verschillen per opleiding. Een diverse gemeenschap is echter ook in de academie een groot goed. Zoals de universiteit het zelf verwoordt: ‘Uit tal van studies (…) blijkt dat het ervaren en vergroten van diversiteit excellentie bevordert, wetenschappelijke vooruitgang en innovatie stimuleert, en het gevoel van verbondenheid met de organisatie vergroot.’

Wie kan daar nu tegen zijn?

Waling kiest echter de gemakkelijke debattruc van het ridiculiseren. Door diversiteitsbeleid tot een grap te maken, ontneemt hij ondervertegenwoordigde groepen de mogelijkheid om hun plaats in het debat en de universitaire gemeenschap op te eisen. En kennen we dat niet uit de geschiedenis van tal van sociale bewegingen - denk aan de arbeidersbeweging, de strijd voor het vrouwenstemrecht, de afschaffing van de slavernij, en migrantenorganisaties - waar Waling en collega-historici zich juist in verdiepen? Waling ontneemt echter het podium voor wie zich voor andermans mensenrechten (sinds wanneer is dat een vies woord?) wil inzetten.

Zijn houding hierin is wellicht kenmerkend voor velen van onze generatie, waarin ironie tot kunst verheven is: beter overal een grap van te maken dan ergens voor te durven staan. Wij zullen onze studenten echter blijven aanmoedigen hun eigen visies en ervaringen binnen te brengen, ongeacht hun achtergrond. Kritiek op hun eigen universiteit en culinaire parodieën zijn daarbij tevens welkom, en daar is wat ons betreft geen speciaal hokje voor nodig. Maar we moeten wel verder durven kijken dan de carbonara, willen we serieus werk maken van een meer inclusieve universiteit.

Aniek Smit en Bram Hoonhout zijn docenten bij het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden