‘Ik was vooral een vaak afwezige student’, blikt gastschrijver Tom Lanoye (1958) terug op zijn studie Germaanse Filologie in Gent. ‘Het waren goddank de begindagen van de fotokopie. Het stonk en na een uur studeren was je high, wat ook zo zijn voordelen had.’
Zijn studiegenoot Herman Brusselmans leerde hij zo pas later echt kennen. ‘Hij zat altijd dronken op de voorste rij, want daar zaten de knapste wijven, én de vlijtigste. Je móet soms colleges missen. In plaats daarvan voer je dan grote discussies en schrijf je blogs.’
Zelf hing hij zijn schrijfsels al aan de muur van het klaslokaal. ‘Een soort blog avant la lettre. Uiteindelijk was het een keer te kritisch geloof ik, want toen was alles verdwenen. En in mijn studententijd hing ik pastiches in de gemeenschappelijke keuken. Schríjf pastiches. Via parodie kom je tot de kern.’
En hij heeft meer adviezen: ‘Maak ook gebruik van deze periode om uit te gaan als een beest. Haal nachten door. Leef, in godsnaam. Je moet niet vergeten te leven. En te lezen, dat ook. Word wakker en lees!’
Wat las hij zelf? ‘Veel Nederlandse literatuur: Louis Couperus, Willem Frederik Hermans, Jeroen Brouwers. Ik houd van proza dat op je afkomt als een man.’ Het zijn de klassiekers die Vlaanderen volgens hem mist. ‘Maar laat hierover geen misverstand bestaan: de grote drie, dat zijn Willem Elsschot, Louis Paul Boon en Hugo Claus.’ Hij vervolgt zijn leeslijst: ‘Ik was ook fan van de Zeventigers: Mensje van Keulen, Hans Plomp, en de onterecht vergeten Heere Heeresma! Die schreef schitterende porno, om te lachen. Ik klink als een bompa (opa, red.), maar dit is de basis die ik mezelf heb gegeven.’
Na twee jaar Germaanse filologie is hij ‘gillend weggelopen’, naar sociologie. ‘Dat eerste jaar was fenomenaal. Véél geschiedenis, maar ook een samenvatting van heel het Belgisch burgerlijk wetboek. Iedereen zou daarover een cursus moeten volgen. Ik leerde er de formuleringen en de exactheid om zaken die dubieus zijn te doorzien, óf juist dubieus te maken. We hadden een conservatieve, saaie, zeer degelijke professor, die lesgaf op zaterdagochtend. Ik heb geen enkele les gemist van die klootzak.’
Zijn geld verdiende hij in de horecazaken van zijn oudste broer. ‘Een soort small town Tony Soprano. Ik liep rond in smoking, maar leerde intussen minstens zoveel als op de universiteit. Vooral van de chef-kok: passie hebben, voor iets heel ambachtelijks. Op de universiteit werd ik télkens teleurgesteld in het gebrek aan ambacht. Dat is dan ook waarom ik tegen het Leidse gastschrijverschap ja heb gezegd.’
Eerdere gastschrijvers, Gerard Reve, Joost Zwagerman, Arnon Grunberg, P.F. Thomese en Joke van Leeuwen, gaven colleges over literatuur, maar óók over schrijven. Lanoye niet. ‘Ik geloof niet dat ik studenten iets kan leren over schrijven. Ik heb er de pedagogische vaardigheden niet voor. Moet ík nu raad gaan geven?’ zegt hij. ‘Behalve dan: lees veel, schrijf, leer het jezelf.’ Hij dreunt zijn adviezen nog maar eens op. ‘Enfin, ik ga geen volgende concurrent opleiden.’
Wel op het programma: bewerkingen van klassieke tragedies in de 21e eeuw.
‘Het toneel is weggedrukt door de roman, net als de poëzie. Maar de roman wordt weer weggedrukt door kookboeken en non-fictie. Het is de ziekte van deze tijd: de zelfenscenering en de Oprah-Winfreyering van de samenleving. Alles moet écht zijn. Parabels en alles wat godsdienstig is verdwijnen, met argumenten die overigens óók nonsens zijn.’
Daarover wil hij het met zijn studenten ook hebben: ‘Hoe komt het dat drama als literaire vorm volledig is weggedeemsterd? Zelf heb ik wel geluk. Mijn teksten van Ten Oorlog, Mama Medea en Hamlet versus Hamlet doen het niet verkeerd.’ Maar daarbij helpt zijn naam als romancier. ‘Klopt, ik kan mijn uitgever chanteren. Maar zonder theater kun je de rest van mijn schrijverschap niet duiden.’
Aan die boekedities gaat bovendien heel wat vooraf. ‘Een groepsproces, waarvan ik onderdeel wil zijn.’ Het begint met een lange lijst ideeën. ‘Waarom ik prins Hamlet wil laten spelen door een vrouw, en waarom dat Abke Haring moet zijn. Zij won daarmee uiteindelijk de eerste Theo d’Or voor een mannenrol. Ik betrek de acteurs er al vroeg bij. We discussiëren over die ideeën en daarna pas schrijf ik een eerste versie. Dan een tweede, een derde, tot uiteindelijk de brochureversie er is.’
‘Na de eerste lezing is het stuk van de regisseur, die zélf moet interpreteren. Maar ik volg de retouchés, ben beschikbaar voor discussies en in de laatste week zit ik er altijd bij als bijkomend dramaturg.’
Helemaal los laat hij zijn werk nooit. ‘Ik ben een klein multinationaal bedrijfje. Ik kan je verklappen dat ik de Franse filmrechten voor mijn roman Het Derde Huwelijk (2006) verkocht heb. Daar had noch mijn Nederlandse, noch mijn Franse uitgeverij iets mee te maken. Misschien omdat ik uit een middenstandsmilieu kom, waarin je niet afgeeft wat je zelf kunt doen. Of het punkidee dat je helemaal niets nodeloos afgeeft.’
Zijn eerste dichtbundel publiceerde hij in 1980 in eigen beheer. ‘Net als een punkband. Met een goede vriend trad ik op als De twee laatste grote poëtische beloften van net voor de Derde Wereldoorlog. Ik als mezelf, hij noemde zichzelf James Bordello. Ik smeerde Brylcreem in mijn haar en stak veiligheidsspelden door mijn oren. Fake, want in de weekends was ik nog steeds kelner.’
‘Eigenlijk doet Hamlet hetzelfde als de punkers: het theatraal vormgeven van zijn afkeer van de maatschappij. En als je er op je veertigste nog steeds als punker bijloopt, is dat pathetisch. Dan ben je vastgelopen in een theatraal patroon dat zelf geüniformeerd en burgerlijk is geworden. Dáár ligt de kiem van de kortsluiting in het hoofd van Hamlet: oud worden, daar is geen ontkomen aan.’
Tarantino heeft niets uitgevonden
De gastschrijver houdt traditioneel de jaarlijkse Albert Verweylezing, genoemd naar de Leidse hoogleraar en dichter (1865-1937). ‘Ik moet hem eigenlijk nog schrijven, maar in grote lijnen zal ik dit vertellen: zeggen dat de literatuur verdwijnt, is een onnodig doemverhaal. Zonder scenario immers geen goede film.
The Sopranos is een goed voorbeeld en ook Reservoir Dogs is een klassiek Shakespeare-drama.
Geweld óp de scène, dat deed Shakespeare ook. Titus Andronicus barst van de verkrachting, moord en zelfs het eten van paté waarin je eigen kinderen verwerkt zijn. Quentin Tarantino heeft niets uitgevonden. Het verschil met veel andere spektakelfilms, is dat zijn dialogen heel goed geschreven zijn.’
Aansluitend voert Lanoye zijn solovoorstelling Niemands Land / Overkant op, met zijn bewerkingen van gedichten uit de Eerste Wereldoorlog uit de bundels Niemands Land (2002) en Overkant (2004). ‘In die eerste bundel staan de gedichten van de Angelsaksische War Poets. Op het continent waren er al volop veranderingen in de poëzie bezig. De naam Overkant slaat daarom óók op de andere kant van de literatuur, waarin de absurde kant van de oorlog doorklinkt.’
Miljoenen gedichten zijn er destijds geschreven, maar Nederlandstalig werk is opvallend afwezig. ‘België heeft Paul van Ostaijen, en dat is het. Nederland was neutraal, maar nam alleen al meer vluchtelingen op dan wat Europa momenteel van plan is.’
Lanoye vertaalde, bewerkte en herschreef daarom bestaande internationale gedichten. ‘Zo heb ik een niet-bestaande erfenis gecreëerd. De bundels lijken geschreven door een soldaat, genaamd Tom Lanoye. Waar in de originelen de Thames stroomt, beschrijf ik de rivieren en de landschappen uit mijn jeugd in Sint-Niklaas.’
Tom Lanoye: Verwey-lezing & Niemands Land / Overkant
Leidse Schouwburg, 8 oktober, 19.30 Tickets (€10) via gastschrijver@hum.leidenuniv.nl