Achtergrond
Hoe het niet moet
Het is afzien in de liefde, zeker als je ook nog eens gaat studeren. Vandaag verschijnt Het West-Vlaams versierhandboek van Mare-redacteur Thomas Blondeau. Hoe je het als puber, student en volwassene in ieder geval niet moet aanpakken.
Thomas Blondeau
donderdag 5 september 2013

Het West-Vlaams versierhandboek

Door Raf Fauchery (ja, toch maar onder eigen naam)

Hfdst. 6 Soms zegt ze ‘nee’, maar bedoelt ze ‘ja, ja, jaaaah’

Nadat ik eindelijk mijn maagdelijkheid verloren had aan een zachtaardig maar saai gothic-meisje, besloot ik volwassen te worden. Op mijn laatste zomervakantie voor de unief had ik een flinke waslijst aan activiteiten kunnen afwerken met een Australische backpackster die in Madrid bezig was haar lot uit te stellen.

Ze was daar zogezegd om haar roots bloot te leggen, al deden haar blauwe ogen en bleke huid weinig Spaans bloed vermoeden. Dat gaf ze na de eerste nacht ook ruiterlijk toe. Er was een opa geweest met een vleugje Extremadura in zijn zwarte haar maar voor de rest bestond haar hele familie uit afgedreven Iers tuig. Ze was naar Spanje getrokken omdat het in County Cork vooral had geregend.

Beschermd door het waanbeeld dat deze zomer misschien wel de laatste zorgeloze van ons leven was, negeerden de backpackster en ik de buitenwereld. De stad bezochten we nauwelijks, de vrienden die doorreisden naar Barcelona vergat ik uit te zwaaien, aan de nachtrust van de andere gasten in de b&b dachten we niet, de spierpijn in onze buikspieren en liezen verdrongen we.

In een zeldzame bui van helderheid, paradoxaal genoeg mogelijk gemaakt door de droomachtige isolatie van de afgelopen weken, namen we afscheid zonder ook maar adressen uit te wisselen.

Maar zoals na iedere reis die zijn belofte van aangename vervreemding heeft vervuld, wachtte thuis de ontgoocheling. De ontgoocheling dat je niet veranderd was. Niet alleen was alles precies zoals je het achterliet, je omgeving had helemaal niet door dat je een andere versie van jezelf naar boven had getrokken uit het moeras van mogelijkheden. Iedereen behandelde je precies hetzelfde. Dus deed je op den duur maar weer precies hetzelfde. En zo verdreef de grijsheid niet alleen het bruinsel uit mijn huid maar ook het zelfvertrouwen dat een paar warme weken lang onuitputtelijk had geleken.

Omdat ik de afwezigheid van een lief een te groot risico achtte voor het welslagen van mijn studies, besloot ik zo snel mogelijk een vaste relatie te regelen. De nachten met de Australische hadden me geleerd hoe weldadig rustig de dagen konden zijn die daarop volgden.

Imke – mooi op een ongevaarlijke manier, fragiel van gemoed maar niet in zorgbarende mate – had al een tijdje een oogje op me, wist ik via een gemeenschappelijke vriendin. Ik had haar eerder niet al te veel aandacht geschonken omdat ze maar stil afstak naast haar meer nonchalante vriendinnen.

Tijdens het enige popfestival dat onze stad kende, manoeuvreerde ik me naast haar. We moesten lachen om elkaars onzin, zij zei dat ze snel dronken werd. Na afloop van het optreden en wat aandringen en doorzetten van mijn kant, zoenden we. De ondergaande zon deed zijn werk en ik was ervan overtuigd dat we dit later zouden vertellen aan onze kinderen – eerst een jongen, dan een meisje.

Over een paar weken zou ze in een andere stad dan de mijne gaan studeren. Dat beperkte haar affectieve beschikbaarheid maar zorgde er tevens voor dat ik genoeg tijd over zou hebben om te blokken.

We belden om de dag. Dat was, gezien de toestand van de gemiddelde Leuvense telefooncel, een oefening in zowel gelatenheid als zelfbescherming. Om het functionele primaat van de hoorn te doorbreken, waren verschillende gebruikers op het idee gekomen om het mondstuk bij tijd en wijle te laten rusten in een restje mayonaise dat ze uit hun mond hadden gespaard. Een enkele keer zat het oorstuk onder het bloed.

Maar ik verdroeg het. Ik had een lief. We zagen elkaar weinig, maar ik had een lief. Ik hoefde niet op de versiertoer, ik moest me niet uitputten in joligheden, en als ik zin had om aardig te zijn, kocht ik voor haar een prul. Ze hadden het niet breed bij haar thuis, waardoor mijn tweedehands cd’s, buitenlandse sigaretten en zakjes artisanaal snoep me meer liefdeskrediet kochten dan je zou verwachten op basis van het financieel gespendeerde. Vooral neusjes, donkerpaarse suikerkegels gevuld met dikke gelei, vielen in de smaak. Ik bracht ze mee als ik haar op zaterdagmiddag ging bezoeken in de videotheek waar ze wat bijverdiende.

De uitleenzaak was blijven hangen in de ongelukkige jaren tachtig. Getuige daarvan waren de grijze en fluogele interieurtinten en het vasttapijt met ooit olijke maar nu afgetrapte cartoonogen als motief.

Wanneer een klant binnenkwam, weerklonken de eerste maten van de Imperial March uit Star Wars.

Omdat Imke meestal vroeg in de middag werkte zodat ze op tijd zou zijn voor haar volleybaltraining, hoorden we het wijsje maar zelden. De vroege klanten waren overwegend mannen die snel een pornootje kwamen halen. Vrouwlief was boodschappen doen, de kinderen druk met sukkeltjes pesten op de jeugdbeweging en de pater familias kon even de broek openzetten om zich over te geven aan het betere fluitenwerk.

Imke had me geleerd dat er twee typen pornohuurders waren: de knaagdieren en de herkauwers. De eerste groep schoot meteen van de ingang naar de pornohoek. Daar, zonder ook maar op te kijken, snaaiden ze een schreeuwerig roze hoes van de plank, om bij de kassa te verstenen van schrik terwijl Imke de bijbehorende cassette zocht. Eens die in een anonieme, kogelvrije, allesverontschuldigende zwarte hoes was gestopt, flitsten ze de zaak uit. Hun banden piepten nog voor het Star Wars-wijsje ten einde was. Meestal stonden ze na een uur weer in de winkel om de cassette in de dropbox te deponeren, hun kraaloogjes dichtknijpend tegen het licht.

Kon ik nog grinniken om de knaagdieren, de herkauwers werkten op mijn zenuwen. Die kwamen rustig binnengekuierd, trokken mompelend en neuriënd langs alle kasten om uitgebreid te blijven plakken bij het verzameld werk van Debby, Kelly, Chesty, Lexxxy, Rodney of Deenie. Daar aangekomen, plukten ze een hoes van de plank, drukten zo nodig hun bril wat hoger op hun vochtige neus, lazen uitgebreid de begeleidende tekst, wogen de omhulsels in hun hand om ze vervolgens op de verkeerde plek terug te zetten. Dit proces herhaalde zich een aantal malen en iedere routine ging gepaard met het uitstoten van zuchten en steunen die hun verwondering of afkeuring moesten weergeven.

Soms gleed er een woord over hun meebewegende lippen en dan hoorden Imke en ik een dramatische of narratieve aanwijzing langskomen, gepunctueerd door grommen of zachte boeren. ‘Eenzame tweeling gevlucht uit…’ pffff ‘…onbevredigbaar…’ fwoat ‘…kostschool…’ hmmm ‘wrede rovershoofdman’, ‘doktersliefde’, ‘niet-alledaagse gevangenisstraf’.

In de tijd dat je een volledige copulatie inclusief oraal voorspel kon uitvoeren, hadden ze een viertal titels uit het zelden aangevulde assortiment weten te plukken.

Zoals wel vaker bij mensen die het niet breed hadden thuis, waren de ouders van Imke nogal preuts van aard. Bij elkaar logeren in het weekend was voor hen niet eens bespreekbaar. Af en toe zagen we elkaar door de week, maar omdat we studieus waren aangelegd, kwam dat maar weinig voor. Imke was bovendien de eerste van haar gezin die ging studeren. Met die familiale en maatschappelijke verantwoordelijkheid ging ze consciëntieus om.

Vergeleken met mijn Australische was Imke eerder terughoudend te noemen. Het initiatief lag altijd bij mij, orale seks liet ze slechts mondjesmaat* toe en veel vieze praat kwam er ook niet aan te pas. Maar naarmate de maanden verstreken, evolueerde ze van ingetogen naar schalks. Dat beloofde toenemende activiteit op lange termijn. Eveneens hoopgevend was dat ze, soms na wat volharden van mijn kant, altijd toegaf.

Bij mijn bezoeken aan de videotheek beperkten we ons tot wat zedig gesuikerde zoenen uitwisselen. Nu stond Venus echter in het goede kwadrant van de agenda, want door een afgelaste volleybalwedstrijd en de ziekte van een collega, draaide Imke de avonddienst. Tijdens de fietstocht van de videotheek naar het landweggetje waar haar ouders woonden, moest er toch wel wat interactie te regelen zijn. Desnoods maar wat handwerk, die uiterst efficiënte vorm van bevrediging waar de mannelijke anatomie bij uitstek geschikt voor is.

Imke op haar beurt zag op tegen een avond vol Star Wars-gedreun en dralende singles en was dus des te verheugder door mijn aankondiging dat ik haar gezelschap zou komen houden. Rekening houdend met mijn aversie tegen sommige klanten, verzekerde de lieve schat me dat ik gerust af en toe van haar zijde mocht wijken. Achterin de winkel was een keukentje waar ik wat zou kunnen studeren, of me te goed doen aan oplossoep en alle video’s die ik me maar kon begere. Gewapend met een syllabus alibiverschaffing en een zakje neusjes – in een feestelijk rode variant voor de gelegenheid – belandde ik met een sprongetje op het Argostapijt en in die verwachtingsvolle uren voor de ontlading. Imke gaf me een nonchalante klapzoen die me vanwege de vlotheid ervan hoopvol stemde. De onverwachte zoelte van de avond maakte ons wat landerig en hield de klanten weg.

Imke, de lieverd, bemerkte mijn verveling en stond erop dat ik een gulle greep nam uit de lijkkistla waar de banden in bewaard werden. Zijzelf moest in de buurt van de kassa blijven maar ze zei dat ik ‘mijn gang’ maar moest gaan in het keukentje.

Ik voelde het bloed mijn wangen vullen toen ik me over de la boog. Mompelde dat ik me wilde verdiepen in het oeuvre van Paul Verhoeven. Imke hielp me zoeken en stapelde Turks fruit, Robocop en Showgirls op mijn onderarm.

In een Humo-interview had Verhoeven zijn tekenleraar aangehaald, die beweerde dat niets ter wereld mooier was dan een vrouwenborst. Zijn films werden in datzelfde blad altijd met een fotootje aangekondigd in de tv-pagina’s. Een knipsel ter grootte van een postzegel had ik met een punaise op mijn boekenrek geprikt. Daarop was te zien hoe Rutger Hauer champagne goot op de tepel van Monique van de Ven. Vooral haar gretige lach, de glinstering van haar tanden en de guitige bolling van haar onderkin suggereerden zoveel genotzuchtig plezier dat deze papieren netsuke ieder blootblad het onderspit deed delven.

‘En doe ook maar Body of Evidence.’

‘Die is niet van Verhoeven.’

‘Doe toch maar, het schijnt dat Madonna echt totaal niet kan acteren. Kan een mens nog eens lachen.’

Voor het verdere verloop van de avond was het wenselijk dat Imke het keukentje zou binnenkomen tijdens een erotische passage. Eens ze de winkel had afgesloten, zou wat prikkelends haar misschien op een bepaald spoor zetten. Met vrouwen moet dat allemaal subtiel in gang gezet worden.

De dialogen in Turks fruit waren abominabel. Hauer en Van de Ven acteerden alsof ze schoolkinderen waren die net waren wakker geworden met secundaire geslachtskenmerken. Werkelijk al wat melancholisch en vertederend was aan Wolkers’ boek werd in de film vervangen door gegil en boertigheid.

Maar de olierijke gulzigheid waarmee de seksscènes waren vervaardigd, verleende het werk eeuwigheidsglans. Zodra iemand haar kleren uittrok, was de regisseur trouw gebleven aan de intensiteit van het origineel. Ik hoopte vurig dat ik nooit Monique van de Ven tegen het lijf zou lopen. Want als ze niet jong, kirrig of hysterisch bleek te zijn, zou de ontmoeting me alleen maar verdriet brengen.**

Toots Thielemans riedelde de film af; nog een halfuur voor Imke de zaak afsluiten kon. Body of Evidence werd het. Ik spoelde de gesprekken door en keek hoe Madonna mannen bereed maar hun het orgasme weigerde, hoe ze gebeft werd en daarna haar minnaars rug in de glasscherven duwde, hoe ze vastgeketend aan een stoel begon te masturberen, hoe ze, kortom, van alles deed om haar carrière naar een volgend plan te tillen.

‘Jongen toch, het is hier warm. Krijg je daar geen koppijn van?’ Hoewel Imke op een normaal volume had gesproken, kletterden de woorden mijn hoofd binnen. Madonna was net om het leven gekomen op een manier die haar borsten het meest gunstig deed uitkomen.

‘Ola, het zijn propere dingen die je aan het bekijken bent, meneer de Verhoeven-specialist.’

‘Het is niet makkelijk, hoor, hier mijn tijd uitzitten terwijl jij daar met je tietjes en kont staat te zwaaien voor iedere geilaard die op zaterdag te bescheten is om een vrouw te versieren.’

‘Mens, mijn oren. Wat een taalgebruik. Is het van die Nederlander dat je dat allemaal geleerd hebt?’

‘Mens, mijn oren? Mens, mijn kloten, zul je bedoelen.’ Ik nam haar bij haar pols en trok haar naar me toe. Duwde, dwong haar op mijn schoot. Haar glimlach verrimpelde toen ik haar hand op mijn kruis legde. Ze wreef even over mijn gulp, gaf er een klopje op, zei: ‘Ik moet de kassa opmaken. Als je wilt, kunnen we nog iets gaan drinken daarna. Maar ik ga het niet te laat maken.’

‘We hoeven toch niet naar buiten? We hebben hier alles wat we nodig hebben, oplossoep en al. Kom, geef me eens een kus. Nog één.’

‘Zo. Laat me nu los. Ik moet het licht uitdoen in de winkel, anders staan er nog van die geilaards – zoals jij ze zo poëtisch noemt – aan de deur te morrelen. Kom, laat los.’

Ik liet niet los. Even keek ze me aan en zoals verwacht zoende ze me. ‘Allez, Raf, laat me nu eens los, dat we hier weg kunnen…’ Weer zoende ze me. Mijn vrije hand gleed over haar truitje naar haar borst.

‘Mooi truitje. Van wie heb je dat gekregen?’

‘Van jou…’

Ik was een middag met haar uit winkelen geweest en had alles betaald. Zij zag er een stuk koketter uit en tegelijk had ik geïnvesteerd in een goede dosis emotionele afhankelijkheid van haar kant. ‘Dit heeft nog nooit iemand voor mij gedaan,’ zei ze toen we aan het einde van de dag op het perron stonden, omsingeld door rechthoekige, glanzende winkeltassen. Kwamen die schadevergoedingen van mijn vader voor het onuitwisbare leed van de scheiding toch van pas. En welk een karmische rechtvaardigheid dat zijn gebroken relatie de mijne net consolideerde.

‘Van mij inderdaad.’ Mijn hand schoof onder de zachte, pluizige stof – kasjmier, geloof ik. Haar tepel was hard, geen slecht teken, zie je wel. ‘Ik vind het niet verantwoord van je.’

‘Wat?’

‘Mij hier zo achter te laten.’

‘Maar…’

‘Hier met die vieze, vieze films van jou…’

‘Zeg eens... Kom, laat me los. Laten we wat gaan drinken.’

‘Kijk nu wat je me aandoet met al dat gedraai en gefriemel.’

Met één hand opende ik mijn gulp. De snelheid waarmee het naar buiten wipte, deed aan de ongevaarlijke obsceniteit van fopartikelen denken. Gelukkig lachte ze niet.

Ze zei mijn naam, keek me strak aan. Vrouwen gaan spaarzaam om met het gebruiken van een voornaam. De zeldzaamheid betekende dat ze twijfelde tussen een vlucht- of vechtreactie. Het was nu kwestie die energie naar mijn voordeel te modelleren. Ik zoende haar weer.

De kus beantwoordde ze maar zwakjes, waarop ik haar hand naar het bewijs van mijn affectie voor haar bracht. Haar vingers voelden koud op de bundeling van aders, zwellichamen en oprecht begeren. Ze begon haar hand op en neer te bewegen; een simpele handeling die altijd zulke intense verlichting met zich meebrengt. Eigenhandig uitgevoerd voelt het hoogstens als een korte troost voor iets waarvan je niet wist dat je je er verdrietig over voelde. Wanneer het echter door een ander wordt bewerkstelligd, kent dit aardse genoegen nauwelijks een overvloediger vorm van bestaanserkenning. 

Imke glijdt van mijn schoot af en gaat tussen mijn benen staan. Ze gaat steeds sneller te werk.

‘Kijk me eens aan,’ zeg ik. Ze reageert niet. Terwijl ze kijkt naar haar pompende hand, valt haar haar over haar ogen. Ik leg mijn handen op haar schouders, duw haar wat naar beneden. Waarom tevreden zijn met het aardse, als je voor het goddelijke kan gaan?

Ze geeft niet mee. Ik duw nog eens, waarop ze mijn naam herhaalt. Maar het klinkt zachter, met meer vertwijfeling. Ik hoor haar ademhalen om wat te zeggen. Haast buiten mijn wil om, duw ik weer. Haar lippen glijden om mijn eikel. Haar mond beweegt verder niet.

Als ik het schokken van mijn heupen niet meer kan tegenhouden, haalt ze – alas – haar mond weg, waardoor mijn hemd (Ralph Lauren) en broek (Trussardi Jeans) onder komen te zitten. Het is nog flink wat ook, aangezien het al zat op te bouwen sinds Van de Ven haar pa’s Rover parkeerde om zich door de net ontmoete Hauer te laten naaien.

‘Imke, je bent een schat, je weet niet…’

Haar hand blijft op en neer pompen.

‘Imke, dank je, het is goed zo, ik…’

Mijn al wegebbende verlangen begint te gloeien. Ze wrijft de laatste resten glorie weg. Ik lig achterover op de keukentafel en probeer overeind te komen om haar hand weg te halen. Haar nagels boren zich in de slappe huid, drukken de aders terug in het vlees.

Voor ik roepen kan, stopt ze. Ze zegt dat ze de lichten gaat doven.

Thomas Blondeau

De Bezige Bij, 256 pgs. € 18,50

Noten

* Nee, die gaat te ver. Aan de andere kant, als je kijkt welke boeken er goed verkopen, die zijn toch allemaal van dit niveau?

** Dat gebeurde een paar jaar geleden toch. Door niet opgehaalde parterrekaartjes kwam ik naast haar te zitten tijdens een voorstelling waarin haar man speelde. Vanzelfsprekend was ze een vriendelijk ogende vrouw van in de vijftig. Ze glimlachte ongedwongen toen ik nog een keer haar kant op keek om me van haar identiteit te verzekeren.

Pas dagen na de voorstelling realiseerde ik me dat ik nauwelijks onder de indruk was geweest van haar aanwezigheid. Althans, niet in verhouding tot de hoop die ik had uitgesproken die avond dat ik Imke op haar knieën dwong.