Achtergrond
Boeken aan de ketting
In 1587 wordt de Leidse universiteitsbibliotheek in gebruik genomen. Het boek Magna Commoditas beschrijft hoe de collectie uitgroeide van één titel naar miljoenen boeken.
Vincent Bongers
woensdag 7 november 2012

De hoofdrolspelers in een overzichtswerk van 425 jaar bibliotheekgeschiedenis, zijn natuurlijk de koppige bibliothecarissen die strijd leveren tegen grijpgrage handen, ruimtegebrek, bemoeienissen van toezichthouders en bezettingsmachten. Want de bibliotheek mag dan wel een van de pijlers zijn waarop de universiteit is gebouwd, de boekenbewaarders waren in de eerste jaren toch vooral erg druk bezig te voorkomen dat de boeken 'voer voor de wormen werden.'

Auteur Christiane Berkvens-Stevelinck, publiceerde al in 2001 een eerdere editie van Magna Commoditas. In een geüpdate versie is er nu aandacht voor de digitale revolutie die de bibliotheek de laatste tien jaar doormaakt. En is er nog meer ruimte voor beelden van de bijzondere manuscripten, fraaie prenten en foto's uit de collectie. Maar het is vooral ook de geschiedenis van de eerste honderd jaar van de universitaire boekenverzameling die tot de verbeelding spreekt.

Het begon allemaal met een gift van Willem van Oranje. Niet alleen schonk hij de stad Leiden in 1575 een universiteit, de kersverse academie kreeg van de Vader des Vaderlands er ook het eerste boek voor haar bibliotheek bij.

Het ging - hoe kan het ook anders - om een bijbel. Het was beslist een opvallend cadeautje. De Biblia Polyglotta was gedrukt door de Antwerpse drukker Christoffel Plantijn. De opdrachtgever was de grote vijand van de onafhankelijke Nederlanden: Filips de Tweede van Spanje. Het achtdelige werk werd het fundament van de collectie.

Het duurde wel een aantal jaar voordat er sprake was van een heuse bibliotheek. Pas als de paar honderd boeken in 1587 in het Witte Nonnenklooster aan het Rapenburg (nu het Academiegebouw) worden ondergebracht, is er sprake van leestafels en opstellingen voor de werken. Voor deze tijd lag alles achter slot en grendel in de kamer van de pedel.

Onmiddellijk waren er in het klooster vochtigheidsproblemen en ruimtegebrek. Het werd tijd om te verhuizen. In 1595 opende de nieuwe bibliotheek in de Faliede Begijnkerk aan het Rapenburg haar deuren. Tegenwoordig is daar het bestuursbureau gevestigd. De eerste catalogus verscheen; volgens deze 'Nomenclator' bezat de universiteit in die tijd 442 titels.

Giften vormden de ruggengraat van de bibliotheek in de beginjaren. De nalatenschap van Josef Justus Scaliger, die stierf in 1609, is misschien wel de belangrijkste.

Hij schonk 208 boeken en manuscripten, waaronder een handgeschreven geschrift van de Deense sterrenkundige Tycho Brahe en veel werken over Oosterse handschriften.

De opvattingen over het bezit van boeken waren bij zestiende-eeuwse wetenschappers anders dan nu. Zo doneerde professor Bonaventura Vulcanius met het nodige ceremonieel vertoon een werk met oraties van Demosthenes aan de universiteit. Opvallend genoeg was het boek niet van hem, hij had het slechts geleend. Van wie, is onbekend. Ook werden regelmatig oude versies van titels verwijderd. De tekst telde, niet de edities. Op deze manier zijn er veel Leidse juweeltjes verdwenen.

De boeken werden bewaard in kisten, de deksel diende bij opening van de kist als lessenaar. De werken lagen aan de ketting. Diefstal was een groot probleem. De bibliothecaris probeerde een wildgroei aan sleutels van de bibliotheek tegen te gaan. Studenten kregen zeker geen sleutel en konden fluiten naar toegang. Die lieten zich niet zomaar afschrikken. Al snel leenden zij sleutels van professoren en de plaatselijke sleutelmakers kopieerden zich suf.

Het eindigde in complete anarchie. Boeken verdwenen, raakten beschadigd en slingerden overal rond. In 1597 was de maat vol. De universiteit verving alle sloten en voerde een nog strenger sleutelbeleid in. Studenten kregen voortaan twee keer twee uur per week toegang. Onder supervisie, dat wel.

Maar de strijd tussen studenten en bibliothecarissen bleef oplaaien. Van 1605 tot 1630 was de bibliotheek officieel voor studenten gesloten. Dat maakte echter geen einde aan het stiekeme geschuifel op onchristelijke tijden door gangen rond de bibliotheek. Professoren bleven studenten binnensmokkelen.

Toegankelijkheid bleef een probleem. Veel wetenschappers legden dan ook maar een eigen collectie aan. In sommige gevallen eindigde die private verzameling dan weer in de universiteitsbibliotheek.

De persoonlijkheid van de bibliothecaris was vaak van doorslaggevend belang voor de uitbreiding van de collectie. Karaktertrekken als eigenwijsheid en koppigheid waren noodzakelijk om de scepter te kunnen zwaaien over de bibliotheek. Toen in 1607 Daniël Heinsius de leiding kreeg over de collectie, raakte hij onmiddellijk in conflict met de toezichthouders. Deze curatoren wilden eigenlijk alleen de bestaande collectie in stand houden.

Maar Heinsius kocht zelfs Franse boeken aan. Dat was tegen het zere been van de toezichthouders. Want dat soort werken 'droegen niets bij aan de kwaliteit en de goede naam van de universiteit.

In 1649 was Heinsius het zat en legde zich neer bij het bestuur. Onmiddellijk ontstonden er gaten in de collectie. De koperen ketenen verdwenen overigens ook in deze periode. Ze werden verkocht om de collectie uit te breiden. De boeken kwamen op planken te staan.

De Zwitsers Fredericus Spanheim, die in 1672 bibliothecaris werd, kreeg ook met studenten te maken die niet al te netjes met boeken omgingen. Hij liet boeken die door studenten veel werden gebruikt maar extra goed inbinden en hoopte op het beste.

Steeds vaker werden grote bedragen besteed aan het uitbreiden van de collectie. Spanheim spande de kroon en nam een groot risico door een enorm uit te geven aan de complete bibliotheek van de vermaarde filoloog en verzamelaar Isaac Vossius. Maar liefst 33.000 florijnen, een fortuin in die tijd, gaf hij uit aan de boeken en handschriften die van Londen naar Leiden verhuisden. Toen het materiaal binnen was, moet Spanheim een zeer onaangenaam gevoel zijn bekropen. De catalogus en de geschriften kwamen niet overeen. Wat in de bibliotheek stond, was slechts 15.000 florijnen waard. Het leek er sterk op dat hij een kat in de zak had gekocht. De indruk was dat Vossius' zoon een deel van de collectie achterover had gedrukt. Na een langdurige juridische procedure betaalde Leiden uiteindelijk het hele bedrag en werd de rest van de collectie gestuurd. Veel materiaal bleek later toch van grote waarde te zijn.

In de volgende eeuwen breidde de bibliotheek steeds verder uit en bibliothecarissen kregen niet alleen te maken met slordige en stelende studenten. De boeken moesten ook uit handen van buitenlandse mogendheden blijven. Zo misleidde bibliothecaris Daniël Wyttenbach begin negentiende eeuw jarenlang de Franse overheersers. Hij kreeg het voor elkaar om hen te doen geloven dat de Leidse collectie in slechte conditie verkeerde en eigenlijk weinig waard was. Dat rookgordijn was effectief.

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de bibliotheek vrijwel intact. Wel werden de meest kostbare bezittingen kort na de overgave ergens in de duinen bij Vogelenzang verstopt. Al snel werden de vier kisten echter weer opgegraven en opgeslagen in de Pieterskerk. Alleen een aantal boeken die waren uitgeleend, verdwenen gedurende de oorlog.

Oorlogsbibliothecaris Tietse Pieter Sevensma slaagde er in om met koele en klinische diplomatie de bibliotheek intact te houden. Maar enige interesse in het lot van zijn medewerkers leek hij niet te hebben. Hij ontsloeg schijnbaar zonder protest twee Joodse personeelsleden. Ze overleefden de oorlog niet. Ook liet hij medewerkers die ondergedoken waren geweest om niet in Duitsland te hoeven werken weten dat ze recht hadden op een week minder vakantie omdat ze al genoeg afwezig waren geweest.

Na de Tweede Wereldoorlog professionaliseerde de bibliotheek snel. Nog een keer was er een verhuizing nodig. In 1983 werd het complex aan de Witte Singel in gebruik genomen. Deze behuizing is in de loop der jaren aan de krappe kant geworden, maar wellicht voorkomt de digitale bibliotheek een nieuwe verhuizing.

Magna Commoditas, Christiane

Berkvens-Stevelinck, Leiden University Press, 304 pagina's. € 69,95