Achtergrond
Op de meest barbaarsche wijze!
Een roemruchte moordzaak uit de vorige eeuw blijkt minder het verhaal van een onmens dan van een vrijbuiter die zich geen raad wist. Een geschiedenispromotie toont hoe de mythevorming ontstond rond de moord op vier veldwachters.
Vincent Bongers
woensdag 21 maart 2012

 De sneeuw rond het huisje van de Groningse bouwvakker, klompenmaker en muzikant Lutje IJje Wijkstra (1895-1941) kleurde rood op de vroege vrijdagochtend 18 januari 1929. Verspreid op het terrein rond de woning in het Groningse gehucht Doezum, lagen vier lichamen van veldwachters. Ze waren dodelijk getroffen door het Mauser-karabijn en pistool van Wijkstra. Hij had voor de zekerheid de kelen van de slachtoffers doorgesneden. Daarna stak hij zijn huis in brand.

Toen de meerdere malen geraakte en hevig bloedende dader nog dezelfde dag in hechtenis werd genomen in de stad Groningen, gaf hij als motivatie voor het afslachten van de plaatselijke hermandad: 'Ze hebben me getart.'

Om de explosie van geweld te duiden, trokken de media alle hyperbolen uit de kast. 'Zij allen zijn afgeslacht op de meest barbaarsche wijze door een individu, waaruit wel ieder sprankje van menselijk gevoel verdwenen moet zijn geweest. Zoo'n moordlust, zoo'n bloeddorst verwacht men zelfs niet van de wreedste onder de verscheurende dieren,' schreef het Leeuwarder Nieuwsblad over het slagveld in Doezum. De Telegraaf typeerde Wijkstra als het 'primitieve beestmensch,' weer anderen omschreven hem als een 'woeste gorilla.'

In het boek Het teken van het beest ontzenuwt oud-streekgenoot Libbe Henstra (41), die werkt bij justitie in Leeuwarden en geschiedenis studeerde in Groningen, vele mythen rond Wijkstra en schetst hij een beeld van het platteland waar de schutter opgroeide. 'Ik wilde hem in zijn omgeving terugplaatsen. Tonen wat er achter de legende schuilging. Zo vreemd was hij eigenlijk niet. Wel een wat stuurloos type, een wannabe vrijbuiter die de druk de gemeenschap oplegde, niet meer aankon.' Henstra hoopt dinsdag in Leiden op zijn onderzoek te promoveren.

Toen Henstra opgroeide, werd er alleen binnenskamers over de zaak gesproken. 'In het openbaar was het taboe. Familieleden van Lutje hebben nog jaren last gehad van de kwestie als zij bijvoorbeeld gingen solliciteren.' De laatste twintig jaar is dat wel veranderd. 'Toen er in de jaren tachtig een radioploeg langs kwam, kreeg die geen voet aan de grond. Nu is er een lespakket voor de basisschool en een wandelroute.'

Waar kwam die druk op Wijkstra eigenlijk vandaan? Het draaide zoals wel vaker in de geschiedenis om een vrouw. De vier gedode veldwachters hadden een simpele opdracht. Ze waren op zoek naar Aaltje Wobbes, die was als 'huishoudster' ingetrokken bij Wijkstra. Haar man zat in de bak en haar zes kinderen had ze thuis achtergelaten. De gemeente zou ze wel in het armenhuis stoppen, dat was beter voor ze. Deze nalatigheid was strafbaar en de politie had opdracht gekregen om Wobbes te arresteren. De veldwacht had dat al eerder geprobeerd haar zo ver te krijgen mee te gaan naar Groningen om daar verantwoording af te leggen voor haar daad, maar kreeg toen nul op het rekest - tot groot chagrijn van justitie in Groningen.

Het gehele politieapparaat van Grootegast werd vervolgens naar het huis van Wijkstra gestuurd. 'Toch was er geen enkele aanleiding om te verwachten dat dit op gewelddadige wijze uit de hand ging lopen', aldus Henstra. 'Al is dat er later wel van gemaakt.' De zaak kenmerkt zich door een stortvloed aan onbetrouwbare getuigenissen. Een van de veldwachters zou uitgebreid afscheid hebben genomen van zijn vrouw omdat hem een levensgevaarlijke missie stond te wachten. Wijkstra sprak driegende taal, volgens getuigen. Als de politie langskwam, zouden zij 'in het zand bijten.' Ook deed het sterke verhaal de ronde dat Wijkstra de Willem Tell van Groningen was en ooit een dubbeltje van het hoofd van jeugdvriend Karel Friso had geschoten.

Wat er precies is gebeurd, is niet duidelijk. Maar toen Wijkstra uit zijn bedstee sprong en Aaltje weigerde mee te gaan met de veldwachters, of niet mee mocht van IJje, ging het helemaal mis. Een van de veldwachters probeerde de deur te forceren, Wijkstra schoot door het hout heen de agent door het hoofd. 'Toen kon hij niet meer terug.'

In een korte luwte in de daaropvolgende schietpartij wilde IJje samen met Aaltje de aftocht blazen. Maar hij werd prompt door een van de veldwachters, die gewond in de sloot was beland, beschoten.

De moordenaar was een groot deel van zijn leven vrijgezel. Hij verdiende de kost als voeger en klompenmaker. Daarnaast kluste hij bij als harmonicaspeler en mollenvanger. Het vel van deze dieren was veel waard. Hij had overigens geld genoeg en maakte zelfs korte tijd de blits met een motor.

De wereld die Henstra schetst, is er een van het Wilde Westen in het hoge noorden. Door eindeloos pluiswerk in gerechtelijke vonnissen en brieven knoopt hij de levens van de mensen in Doezum aan elkaar en komt de ruwe gemeenschap tot leven.

Wijkstra trok op met losbandige vrienden met tot de verbeelding sprekende namen als Durk Tabak en Cornelis 'Lombok' Dalmolen, die niet vies waren van messentrekkerij en vechtpartijen.

De vrienden hadden vuurwapens in huis, hielden zich in hun vrije tijd bezig met musiceren en het schieten op blikken en flessen. Maar ook het paranormale en occulte interesseerde hen. 'Spokerij en dat soort zaken. Dat was niet ongewoon in die tijd. Al dacht Wijkstra door de invloed van zijn al wat oudere vader wat negentien-eeuwser dan gemiddeld. Hij las ook veel. De avond voor de schietpartij verdiepte hij zich in een boek over de relatie tussen het christendom en het boeddhisme.

Ook trok het anarchisme hem. Maar het lukte hem niet die ideeën in de praktijk te brengen. Zijn alom bekritiseerde verhouding met Aaltje viel hem zwaar. De twee werden met de nek aangekeken en in de regio waren volksgerichten nog gemeengoed. Wijkstra vreesde dat het woedende volk zou langskomen om hen op hardhandige wijze op hun zondige leven te wijzen. De wapens lagen dan ook klaar.

'De ultieme anarchist trekt zich niets aan van de omgeving en is immuun voor wat mensen er wel niet van zullen zeggen. Dat kon Wijkstra niet. Hij voelde zich in een hoek gedrukt en wilde niet afgaan als een gieter. Een fatale samenloop van factoren.'

Krankzinnig was hij waarschijnlijk niet. 'Zeker niet toen hij vrij was.' Later in de cel, hij werd in hoger beroep veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf na een hoop gedoe over toerekeningsvatbaarheid, kreeg hij wel vreemde gedachten. 'Hij begreep zelf niet waarom hij tot zijn daad was gekomen en begon toen maar een mythologie te verzinnen. Hij ging aan de slag met numerologie en bedacht dat hij de antichrist was die werd verleid door Aaltje, de "scharlaken hoer van Babylon." De schotwond in zijn hand zag hij als 'teken van het beest.'

Aaltje belandde overigens bij het Leger des Heils in Amsterdam, had nog maar sporadisch contact net haar zes kinderen, trouwde nog twee keer en overleed in 1985.

In de gevangenis ging het snel slechter met Wijkstra. Hij kreeg tuberculose en werd steeds somberder. Hij besloot zelfmoord te plegen. Hij sneed met een aardappelmesje zijn buik open maar overleefde dit. Vlak voor de poging schreef hij aan een vriend: 'Ik ga hardop achteruit vanwege het zedelijk lijden en de zenuwen "vreten" mij op.' Hij stierf uiteindelijk in quarantaine op 6 juni in 1941 aan longtering in een psychiatrische inrichting in Eindhoven.

Libbe Henstra,

Het teken van het beest,

Bert Bakker. 384 pgs., € 19,95