Studentenleven
Gedachtestop
Een jonge tropenarts zet na negen jaar studie voor het eerst voet in een vergeten hoek van Afrika. In hoeverre zal hij zijn idealen in stand houden wanneer overleven niet vanzelfsprekend is? Een voorpublicatie uit de roman Nood breekt wet van David van Bodegom.
woensdag 1 februari 2012

Meer dan honderd patiënten! Het was de eerste dag dat ze dat hadden gehaald. De regentijd was officieel begonnen.

Terwijl hij zijn spullen opruimde werd er nog een jongen binnengedragen. Patiënt honderdvier was uit de boom gevallen bij het mango’s plukken. De jongen had veel pijn, zijn rechterbeen was duidelijk gebroken, het was korter en lag een beetje naar buiten gedraaid. Tom vroeg dokter Gerards of hij even mee wilde kijken.

‘We zullen met een tractie-installatie het been weer op lengte moeten krijgen’, zei dokter Gerards, ‘even opzoeken hoeveel gewicht er voor hem aan moet hangen.’

Ze reden de jongen naar de kinderafdeling en maakten een touw aan de voet vast, lieten het door een haak in het plafond lopen en hingen er een plastic zak met zand aan. Volgens hoofdstuk twaalf van King was de ideale hoeveelheid zand voor een kind van dertien vierenhalve kilo.

De King was de bijbel voor de tropenarts, geschreven door de chirurg Maurice King. Het was eigenlijk een chirurgisch kookboek. Voor elke aandoening werd er aan de hand van stap-voor-stapschetsjes in uitgelegd wat je moest doen. In veel disctrictsziekenhuisjes in Afrika lag ergens wel een kopie, of een kopie van een kopie, door een tropenarts achtergelaten.

Al het geduw en getrek was pijnlijk, maar toen de stellage klaar was en de jongen stil in bed lag met zijn been schuin de lucht in getrokken kon er voorzichtig weer een lachje vanaf. Tom mat het been op. Rechts was nog vijf centimeter korter dan links, de spieren trokken de botten nog langs elkaar. Maar de zak zand zou het winnen van de spieren. Zand werd niet moe.

‘Your name, please’, zei de jongen bedeesd.

Tom was even verbaasd. Na drie maanden was dit de eerste patiënt die zijn naam vroeg.

‘Tom’, zei hij.

‘Dank u, dokter Tom.’

Tom glimlachte.

‘Hoe heet jij?’ vroeg Tom.

‘Baja, dokter.’

‘Rust maar wat uit, Baja, morgenochtend kom ik weer bij je langs.’

Toen hij op bed lag kon hij niet slapen. Hij zag de patiënten van die dag voor zich. Overdag was hij druk en het was alsof zijn geest de verwerking van alle gebeurtenissen uitstelde tot er rust was. Hij sliep al een tijdje slecht. De beelden en gedachten kwamen vanzelf naar boven. Tijdens de opleiding hadden ze hem hiervoor al gewaarschuwd. Veel tropenartsen kregen last van terugkerende gedachten. Ze hadden hem een techniek geleerd: de gedachtestop. Die techniek bestond erin de terugkerende gedachten te herkennen, er hardop ‘stop’ tegen te zeggen en aan iets anders te gaan denken. Iedere keer als de gedachte terugkwam moest je dat herhalen.

Hij was klaarwakker en lag op zijn rug in het donker te staren. De contouren van zijn klamboe tekenden zich heel vaag af. Als hij zijn ogen sloot zag hij het meisje van dertien voor zich dat hij vanochtend had gezien. Ze was ernstig ziek en toen hij haar liet testen bleek ze hiv-positief. Stop. Ze hoorde bij de Fulanistam, nomaden die met hun vee door de regio trokken. Geen van de verpleegkundigen sprak haar taal en uiteindelijk kon alleen haar broer van vijftien vertalen. De broer weigerde de diagnose aan zijn zus te vertellen. Het meisje keek omhoog en probeerde de ruzie te volgen die zich boven haar bed tussen de verpleegkundige en haar broer ontspon. Gelaten sprak de broer uiteindelijk het vonnis uit. Het meisje keek Tom aan. Stop. Iedereen was nu stil en keek naar hem. De spanning steeg. Hij keek naar het meisje. Het was een prachtig meisje met kort zwart haar in staartjes met kralen die recht op haar hoofd stonden. Ze had een matglanzende lichtbruine huid. Hij kreeg een misselijk gevoel in zijn buik. Met een ongelofelijke krachtsinspanning lukte het hem zijn hoofd te bewegen en hij knikte langzaam twee keer. Het gezicht van het meisje bewoog niet, maar haar blik veranderde in een oogopslag.

Met een schok kwam hij weer bij zijn positieven. Iemand klopte op de metalen deur. ‘Dokter, een patiënt.’ Het was Michael. Dokter Gerards was in de verloskamer bezig en er was een jongeman binnengebracht met een inwendige bloeding na een verkeersongeluk.

Hij schoot snel in zijn kleren en haastte zich naar het ziekenhuis. Michael ging de generator starten en Tom en Anna legden met behulp van een petroleumlamp alles klaar.

‘We moeten beginnen’, zei Tom, ‘dan maar met de petroleumlamp. Waarom is die generator nog niet gestart?’

Na vijf minuten keek hij in de buikholte die vol stond met bloed. ‘Ik heb meer licht nodig’, zei hij. Anna draaide de petroleumlamp op zijn hoogst en hield hem vlak boven de open buik, zodat Tom erin kon kijken.

Hij voelde de lamp naast zijn gezicht gloeien, in zijn ooghoek golfden dikke walmen omhoog. Zijn mondkapje was nat van het zweet dat langs zijn slaap naar beneden liep en het ademhalen door de natte stof ging steeds zwaarder. Af en toe viel er een druppel op de groene operatiedoeken. Terwijl hij met zijn ene hand de darmen opzij hield, zoog Anna met de zuiger het bloed uit de buikholte. Vanaf de zijkant stroomde er steeds nieuw bloed in.

Hij boog zich nog iets verder naar voren, de bloeding leek toch meer van bovenaf te komen, misschien was het de milt. Hij hechtte een klein bloedend vaatje. Dit kon niet de enige bloeding zijn. Het zweet kriebelde op zijn gezicht en liep in zijn ogen. Hij moest zich beheersen om niet met zijn arm langs zijn gezicht te vegen.

Hoe was hij hier in godsnaam terechtgekomen, vroeg hij zich opeens af. Eigenlijk maakte dat ook niet uit. Feit was dat hij er nu was. Om de een of andere reden was hij degene die nu met zijn handen tussen de organen van deze jongen zocht waar die bloeding vandaan kwam. Als hij er niet had gestaan, had iemand anders hier gestaan. Of niet. Nu was het probleem van deze jongen in ieder geval even zijn probleem.

Hij keek naar Anna, die tegenover hem aan de operatietafel stond. In het halfduister glinsterden honderden kleine zweetdruppeltjes als kleine glazen pareltjes op haar huid. Een motje vloog door de petroleumlamp en zorgde voor een kort steekvlammetje.

Michael kwam terug. ‘De benzine is op.’

‘En de jerrycan voor noodgevallen?’

‘Ook leeg’, zei Michael.

‘Dat kan niet’, zei Tom, ‘ik heb hem gisteren nog bijgevuld!’

‘Gisteravond heeft de generator nog gedraaid’, zei Michael.

Er waren maar vier mensen die bij de jerrycan voor noodgevallen konden, dacht Tom. Deze jongen bloedde hier dood omdat Michael in het weekend zo nodig op zijn motorfiets langs al zijn vriendinnetjes moest.

‘Haal dokter Gerards’, zei hij kortaf.

Hij voelde het zweet over zijn rug kriebelen en hij kreeg even een koude rilling. Dit ging niet goed. Een nieuwe golf bloed stroomde de buikholte in. ‘Godverdomme!’ riep hij.

‘Dokter…’ zei Anna zachtjes.

De operatiekamer begon nu behoorlijk naar bloed te ruiken, ook een nadeel van opereren zonder generator. Zonder airco roken de geuren veel sterker in de warme vochtige kamer. Deze geur was geen goed teken.

Dokter Gerards stapte de operatiekamer binnen.

Terwijl hij zijn handen droog schudde deed Michael hem zijn operatiejas aan. Op zijn buik zag je de vlekken van vorige operaties.

Zonder iets te zeggen kwam hij naast Tom staan en keek in de buik.

‘Motorongeluk’, zei Tom, ‘hij bloedt ergens, maar ik kan niet zien waar.’

Dokter Gerards nam de instrumenten van Tom over en ging systematisch de hele buikholte door. ‘Kijk’, zei hij, ‘die ribben zijn gebroken, hij is op zijn rechterflank geraakt.’ Hij stak zijn hand onder de lever en een plas bloed golfde de buik in. ‘Volgens mij is het de lever, maar in dit licht kunnen we nooit goed zien waar die bloeding vandaan komt.’

Alsof hij een vonnis had uitgesproken kreeg de jongen direct na deze zin een hartstilstand. Tom wilde gaan reanimeren, maar dokter Gerards hield hem tegen.

‘Laat maar’, zei hij kalm, ‘we kunnen niets voor hem doen.’

Tom protesteerde net zo lang tot dokter Gerards zijn stem verhief. Het was de eerste keer dat hij hem dat hoorde doen. Tom liep aangeslagen van de operatietafel weg, trapte de deuren open en rukte zijn operatiejas over zijn hoofd uit.

Hij liep terug naar zijn kamer en ging op bed liggen. Hij dacht aan de jongen die net op de operatietafel was overleden. Hij voelde de warme lever weer in zijn hand. Hij rook de bloedlucht. Die jongen was verdomme van zijn leeftijd. Stop.

David van Bodegom, Nood breekt wet, Prometheus € 17,95

De auteur is doctor ouderengeneeskunde en staflid van de Leyden Academy on Vitality and Ageing. Hij was tot voor kort columnist voor deze krant. Hij woonde en werkte jarenlang als arts-onderzoeker in Ghana. Nood breekt wet is zijn debuutroman.

De eerste 20 pgs zijn hier gratis te downloaden.