Studentenleven
Dampende darmpjes
Ik haal de auto van de handrem, laat haar rollen, laat haar gaan. De wereld was al dagen in nevelen gehuld, voor mij is alles glashelder. Ik zou de stad ontvluchten. Een eind lopen in de mist. Mijn gedachten botsen tegen de beslagen ramen. Dan remlichten, vleugels, veren en een eindeloze nek.
Petra Meijer
woensdag 23 november 2011

Ze klapt met haar vleugels. Hoewel ze vooruitkomt, sleept ze haar lange poten achter zich aan. Was ik moeder natuur, dan had ik er om kunnen janken. Ik spring de auto uit, verwacht dat er ieder moment iemand over haar heenrijdt en het te laat is. Een tweede klap blijft uit.

De reiger haal ik in bij het fietspad. Haar poten maken nog steeds een rare hoek. Ik wil haar tegen me aan drukken, zij wil mij pikken met die scherpe snavel. Meerdere auto’s stoppen. Iemand gooit een dekentje. Als ik haar bedek, wordt ze rustig. De man die haar in eerste instantie aanreed zegt: ‘Het was maar een tik, zo hard reed ik niet.’ Ik had waarschijnlijk hetzelfde gezegd.

Daar zit ik dan, gehurkt op een fietspad rond een hoopje bedekte veren. De voorbij komende fietsers werpen ons nieuwsgierige blikken toe. Een oud vrouwtje stapt af om te kijken. Had ik maar krijt, dan zou ik de gekreukelde vleugels ermee omlijnen.

De meneer zit strak in pak en belt 112. Een echt noodgeval lijkt me dit niet. Hadden we voor een vliegende rat uit de stad hetzelfde gedaan? ‘Dierenambulance’, zegt de man tegen zijn mobieltje. Dan belt hij 114. Doorverbinden is moeilijk, pas na drie andere telefoonnummers komen ze de reiger halen. Het duurt tien minuten. De man moet naar een dinertje. Er wachten vijfentwintig mensen.

In mijn voet verzamelen zich gemene tintelingen. Ik ga verzitten, de reiger haalt naar me uit met haar snavel. Ondankbaar kreng, tot zover de shock. Na tien minuten nog steeds geen dierenambulance. Wel de man van het diner. Hij komt toch nog even kijken.

Vier vermeende busjes later arriveert de gele wagen. Er stapt een man uit. Met kordate passen komt hij dichterbij. Hij geeft iedereen een hand, kijkt dan pas naar het dekentje. De gevaarlijk flexibele snavel zet hij gemakkelijk klem met twee vingers. Met de andere drie zet hij de vleugels vast. Als hij de reiger omdraait verwacht ik een lekkende lever en dampende darmpjes, maar we zien alleen een plakkerig herfstblad. Met één hand tilt hij de reiger op. Hij port met een vinger tussen haar ribben. ‘Een beetje mager, voel maar’. Ik voel en knik, hoewel ieder referentiekader ontbreekt. Ik heb nog nooit eerder een reiger betast.

De man wil dat ik meeloop naar zijn auto. ‘Dan geef ik je een folder over wat we allemaal doen’, zegt hij. Het promotiepraatje komt als een verrassing. De meter vogel bungelt ondertussen als een mistroostige marionet in zijn hand. ‘Vergeet niet op de website te kijken.’ Ik zeg dat ik dat zal doen. Ik ben het niet van plan, maar een echte leugen is het niet.