Wetenschap
Alleskunner Herman
De achttiende-eeuwse arts Herman Boerhaave deed weinig echte ontdekkingen, maar hielp wel de moderne geneeskunde op poten te zetten. Een nieuwe biografie toont een man die in zijn eentje een legioen wetenschappers was.
Bart Braun
woensdag 23 november 2011

Volgens een bekende anecdote was Herman Boerhaave ooit zo beroemd dat een brief uit het verre Oosten die slechts geadresseerd was als ‘aan de heer Boerhaave, geneesheer in Europa’, gewoon bij hem aankwam. Biograaf Luc Kooijmans zet dat verhaal recht. In zijn boek Het orakel, de man die de

geneeskunde opnieuw uitvond schrijft Kooijmans dat de opsteller van de brief lijfarts was van een vorst en nog nooit van Leiden had gehoord. Daarom gaf hij de brief mee aan de Nederlandse consul.

Maar dat de lijfartsen van exotische vorsten, de tsaar van Rusland en Europese adel Boerhaave om medisch advies vroegen, zegt nog steeds veel over de status van de man. Studenten kwamen vanuit heel Europa om les van hem te krijgen, uitgevers brachten boeken die hij niet had geschreven uit onder zijn naam om een graantje mee te kunnen pikken van zijn faam. In het achttiende-eeuwse Europa was Boerhaave een wetenschappelijke reus.

Herman Boerhaave was de oudste van zeven kinderen van een predikant in het dorpje Voorhout. Toen zijn vader stierf, moest Boerhaave eigenlijk werken voor de kost, maar hij blonk zou uit in de klassieke talen dat het zonde zou zijn om hem niet naar de universiteit te sturen. Eigenlijk moest hij theoloog worden, maar een incident maakte dat onmogelijk.

Ergens onderweg hoorde hij een man tekeergaan over de toen zeer omstreden filosoof Spinoza. Boerhaave verstoorde de discussie door te vragen of de spreker überhaupt wel eens wat van Spinoza gelezen had. Dat was niet zo en daarmee had Boerhaave de woordenstrijd gewonnen. Hij had echter ook de verdenking op zich geladen zelf Spinoza-aanhanger te zijn.

De jonge Boerhaave gebruikt het voorval om onder een toekomst als predikant uit te komen: met zo’n besmeuring van zijn naam zou dat niet gaan, houdt hij zijn omgeving voor. Hij studeert af in de filosofie.

Iets later reist hij af naar Harderwijk, waar je toen snel en goedkoop kon promoveren. Drie dagen later is hij doctor in de geneeskunde, zonder ooit een college geneeskunde te hebben bijgewoond of een patiënt te hebben gesproken.

Een van de redenen dat Boerhaave nooit een geneeskundecollege had bijgewoond, was dat die opleiding in Leiden op dat moment vrijwel geheel op z’n gat lag. Boerhaave werd aangesteld als lector theoretische geneeskunde om daar iets aan te doen.

De geneeskunde leunde nog zwaar op de zogeheten humeurenleer van de Romeinse arts Galenus: de gezondheid en gemoedstoestand van mensen werd bepaald door de balans tussen bloed, slijm, gele gal en zwarte gal in het lichaam. Die zienswijze had als voordeel dat er een aantal eenvoudige behandelingen bestond: met purgeren, klysma’s, aderlaten en bloedzuigers moest de arts die balans zien te herstellen. Nadeel: die behandelingen werkten niet.

Boerhaave greep terug op de nog oudere geneesheer Hippocrates, en combineerde diens werk met de toen nog kersverse natuur- en scheikundige principes van Isaac Newton en Robert Boyle.

Maar de vraag of hij daarmee nou ook daadwerkelijk succesvoller was in het behandelen van patiënten, laat biograaf Kooijmans opmerkelijk genoeg onbeantwoord.

De studenten vonden het in elk geval het fantastisch, ook omdat Boerhaave een geniaal docent was. ‘Hij heeft inderdaad niet de helderheid in het uitvinden die andere auteurs kennen, maar met zijn begrip, oordeelkunde, geheugen en ijver bereikt hij meer dan al zijn voorgangers in de hele wereld samen’, schreef een enthousiaste Schotse student naar huis.

De universiteit was ook onder de indruk van Boerhaaves kunde, en liet die bewondering blijken door hem zoveel mogelijk functies tegelijkertijd te laten betrekken. Toen de hoogleraar plantkunde overleed, mocht Boerhaave die functie overnemen. Niet alleen moest hij dan naast zijn colleges theoretische geneeskunde en anatomie ook plantkunde doceren; hij kreeg ook het beheer van de Hortus erbij, en de taak een catalogus te maken van alle planten die er stonden.

Toen de leerstoel scheikunde vrijkwam, kreeg Boerhaave opslag en werd hij ook nog hoogleraar in de chemie. Daarnaast rouleerde de functie van rector magnificus onder de hoogleraren, dus deed hij ook dat er af en toe bij. Boerhaave gaf meerdere uren college per dag, privélessen, medische adviezen en hij schreef naar andere Europese wetenschappers.

Hij ergerde zich aan de piratenedities van zijn werk – studenten die hun aantekeningen van zijn colleges lieten uitgeven met de naam ‘Boerhaave’ erop, en bracht boeken uit. Daarnaast liet hij een aantal klassieke werken uitgeven in het uitgeversparadijs Leiden. In het landgoed Oud Poelgeest dat hij had gekocht, legde hij een botanische bomentuin aan.

Zijn bijdrage aan de scheikunde bleek een anticlimax: Boerhaave was gefascineerd door de oude alchemisten, en wilde hun bewering dat het ene metaal in het andere kon veranderen wetenschappelijk staven. Hij deed honderden proeven, maar zelfs hij kreeg het onmogelijke niet gedaan. Zijn werk in de plantkunde werd al gauw overschaduwd door dat van zijn protegé Linneaus.

Boerhaave zal vooral de geschiedenis ingaan als groot docent, die de moderne geneeskunde op poten hielp zetten. Het Boerhaave-syndroom, waarbij de slokdarm van de patiënt openscheurt, draagt nog steeds zijn naam (zie kader).

Naarmate hij ouder werd, moest de alleskunner toch taken opgeven. In 1738 stierf hij, na een lang en pijnlijk ziekbed. Vrijwel onmiddellijk barstte er een strijd los over zijn geestelijke en materiële erfenis.  

Kooijmans boek Het Orakel is met 392 pagina’s een behoorlijke pil. Mensen met een geneeskundige belangstelling zullen wat teleurgesteld zijn dat er zo weinig plaats is voor Boerhaave’s geneeskunde. Hij benaderde het vakgebied anders, maar slechts zelden vertelt Kooijmans wat Boerhaave dan voorschreef, en waarin dat verschilde van de oude aanpak.

Aan de andere kant gaat de biograaf er wel optimistisch vanuit dat de lezer geen moeite heeft met het lezen van achttiende-eeuwse zinnen in vier verschillende talen. Het orakel is nu vooral een boek door een historicus, voor historici.

Luc Kooijmans, Het orakel, de man

die de geneeskunde opnieuw uitvond:

Herman Boerhaave (1668-1838).

Uitgeverij Balans, 392 pgs. € 24,95

Te veel kotsen en dan… het Boerhaave-syndroom

Op een herfstdag in 1723 staat de burgemeester van Leiden in tranen aan de deur bij Boerhaave. Zijn broer, admiraal Jan Gerrit van Wassenaar, is ernstig ziek. De patiënt heeft hevige pijnen, en hoewel hij van alles heeft gedronken in de hoop die pijn te verlichten, kan hij niet plassen. Hij toont geen tekenen van ontsteking, kanker, of vergiftiging.

Pas na de dood van Van Wassenaar kan Boerhaave vaststellen wat er aan de hand is. De slokdarm van de patiënt is gescheurd, zodat alle eten en drank van de afgelopen tijd in de buikholte is beland. De scheur is vermoedelijk ontstaan door de gewoonte van Van Wassenaar om al te copieuze feestmalen uit te braken.

Zelfs als Boerhaave niet de eerste was die ooit zoiets zag, had hij niets kunnen doen om Van Wassenaar te redden. Zelfs tegenwoordig, in het tijdperk van CT-scans, intraveneuze vloeistoffen, antibiotica en microchirurgie is de kans dat een patiënt eraan overlijdt nog één op vier.