Er is waarschijnlijk weinig belachelijker dan een man die vanachter een katheder ten overstaan van een gehoor het belang van de literatuur staat uit te leggen.
(Uit: Nergensman, 2008)
‘Het blijft een belachelijke conventie waaraan je je onderwerpt. Wat de doorslag geeft om het toch te doen is dat het je dwingt om ergens iets van te vinden. Als ik gevraagd word, voel ik me genoodzaakt de wereld iets mee te delen.
‘Het heeft ook te maken met een oude, megalomane fantasie. Voordat ik ooit iets zinnigs op papier had, droomde ik al van toegestroomd volk dat ademloos aan mijn lippen hing. Al is de menigte nu wat geringer dan in mijn stoutste dromen.’
Niet voor niets zijn er de laatste jaren zo veel acteurs succesvol in de boekenbranche. Ik denk aan een multiculti-clown als het vergaderproduct Abdolah met zijn geraffineerde Iraanse straattoneel. (…) Even niet gekeken en Lucebert bleek tot een Ramsey Nasrtje te zijn geslonken. En van Gerard Reve naar Arthur Japin, dat is misschien leuk als agendapunt voor het middelbaar interregionaal homocontactoverleg, maar literair gesproken slaat het natuurlijk nergens op. Je koopt ook geen drol in een taartjeswinkel.
(Uit: Het raadsel der verstaanbaarheid, over de kunst van het authentieke. Albert Verweylezing, 17 oktober jl.)
‘Ik zag ze kijken. Wat gaat-ie nu doen? Maar ik moest orde op zaken stellen. Je denkt vaak dat het vanzelf duidelijk is, dat iedereen wel ziet dat die schrijvers niet bepaald de hoogvliegers in de branche zijn. Kennelijk moet dat soms worden gezegd. Die kritiek is noodzakelijk. Je staat nergens meer boven als schrijver. Het is een man-tegen-man-gevecht geworden.
‘Mensen moeten blijven nadenken over hun keuzes en favorieten. Mijn lezing ging over hoe de commercie ons dwingt overal het positieve van in te zien en meegaand te zijn. De economische belangen worden steeds groter. Een boek moet slagen. Literatuur is synoniem geworden voor: een roman. Genres als het kortverhaal en toneel verdwijnen. Poëzie is marginaal geworden. Steeds meer komt vast te staan “hoe het hoort”, wat een “goede roman” is. En dat is steeds vaker: de novelisation van een geslaagde film.
‘De reden dat ik me tegen die clowns keer, is dat ze zich zelfgewillig naar dat profiel schikken. Ze vertegenwoordigen een schrijvers-persoonlijkheid. Ze verkopen niet hun werk, maar een life style. Hun boeken zijn hooguit een fetisj, een souvenirtje.
‘Als niemand dat zegt, dan doe ik het maar. Het kan nooit kwaad om dat welluidend te doen. Je moet niet aan de gang blijven, het hoeft geen dagtaak te worden. Maar af en toe venijnig uithalen lucht wel op.’
De weldoener is een compromisloos boek, geschreven in een confronterende stijl die niet de aandacht op zichzelf richt, maar waarvan het ritme de verontrusting voelbaar maakt.
(Uit: Juryrapport Ako Literatuurprijs 2011)
‘Kunst is een manier om te ontsnappen aan voorgeschreven vormen. Je kunt je vrij wanen. Er zijn weinig domeinen in de maatschappij waar je je dat kunt permitteren. Als de weerzin om aangepast gedrag te vertonen te groot wordt, moet je daar met een flinke karatetrap uitbreken.
‘Natuurlijk ben je vereerd dat een min of meer deskundige jury je boek een van de beste van het jaar vindt. Maar je wordt wel als onderknuppel in een rondvaartboot gepropt. Er is een draaiboek van een of andere middelmatige tv-redacteur die zegt wat je moet doen. Of je even in één zin je boek kunt samenvatten. Je ziet er bijna tegenop om te winnen: dan zit je helemaal vast in het scenario. Voor je het weet word je in een rijtuigje door je geboortedorp gereden. Natuurlijk vond ik het achteraf jammer dat ik niet won. Maar het geeft niet: er zaten goede boeken bij.
‘In 1991 won ik de Ako-prijs voor mijn debuut Zuidland, een bundel historische verhalen. Ik werd verpletterd door alle aandacht. Omdat ik nog maar net was begonnen, waande ik me een onbeschreven blad. Mensen gaan je meteen invullen, vonden me erudiet. Alsof ik de beste leerling van de klas was, het jongetje op wie Hella Haasse heel erg trots was. Ik wist niet hoe ik daaruit moest komen. Dat heeft me toen afgrondelijke momenten bezorgd.
‘Per saldo heb ik er heel veel baat en plezier van gehad. Erkenning is erg. Maar gebrek aan erkenning is nog veel erger. Je kijkt wel eens over je schouder naar schrijvers die tegelijkertijd zijn begonnen. Daar is vaak geen moer van terechtgekomen.’
‘Ik verveel me zo, dus ik neem ontslag.’
(Briefje aan hoofdredactie Het Nieuwsblad van het Zuiden, 1984)
‘De universiteit heeft mij nooit kunnen bekoren. Ik vond alles leuk, behalve studeren. Ik heb ook geen herinnering aan docenten, of zo. Het college geven in Leiden is me honderd procent meegevallen. Ik heb in de zomer toch wel een soort van studie gepleegd, meer dan ik kwijt kon. Ik steek dus veel op van mijn eigen lessen. De studenten moeten veel schrijven, maar ik heb er nog niks gezien waarvan ik dacht: ik moet nu de uitgever bellen. Daar is het ook te vroeg voor. Ze moeten eerst nog fouten maken. Een schrijver moet eigenlijk wachten toch hij eind twintig is.
‘Toen ik zelf stopte met geschiedenis, in Amsterdam, ging ik bij kranten bedelen om een baantje. Ik werd leerling-verslaggever in Tilburg. Zo heb ik mijn vriend (en toekomstig romanpersonage, red.) J. Kessels ontmoet. Ik mocht alles doen: kunst, politiek, binnenland, sport. Dat is echt een leerschool geweest. Ik heb er mijn schrijfangst overwonnen. Smoezen en ziektes tellen niet: de krant rekent erop dat het stukje komt. Het moet hoe dan ook af. Omdat het maatwerk is, word je ook heel praktisch: het kan altijd langer of korter. De journalistiek heeft me geholpen om het hoogdravende, romantische idee dat “het diep uit je komt” kwijt te raken.
‘In anderhalf jaar schreef ik een roman, tussendoor de dag- en avonddiensten. Toen die beleefd doch dringend werd afgewezen, dacht ik: dan zal het wel niet goed zijn. Maar toen daarna mijn korte verhalen in literaire tijdschriften werden gepubliceerd, kreeg ik vertrouwen. Na zes jaar dacht ik: als ik nu niets doe, word ik journalist en geen schrijver.’
Je kon ook nooit eens even rustig neuken, verdomme. Op deze manier werd het hem wel érg lastig gemaakt. Hij voelde de verslapping al intreden. Op zijn irritatie kon hij het nog net afmaken. Een paar snelle vegen en klaar was-ie. Dat luchtte op. Het kwam van heel diep. Alsof hij in haar moest pissen.
(Uit: Vladiwostok!, 2007)
‘Als je het met Freud in de hand verklaart, is het gefnuikt perfectionisme. Anale fixaties zijn een uiting van je teleurstelling over een onvolmaakte wereld. Maar Freud heeft natuurlijk de boel behoorlijk uit zijn duim gezogen, als het al zijn duim was.
‘We komen uit een apencultuur, maar onze beschaving wordt steeds meer door vrouwen gedomineerd. Smerigheid is dé manier om daaraan te ontsnappen. Als ik voor mezelf spreek: mijn vader is vroeg gestorven, ik ben als enige jongen opgegroeid tussen drie zusters en een moeder. Als je vrouwen met één ding tegen je in het harnas kunt jagen is het met smerigheid. Daar hebben ze een ontzettende hekel aan.
‘Volgens mijn vrouw was ik continu aan het lachen toen ik boven Vladiwostok! zat te tikken. Maar ze vroeg ook: “Moet dat er allemaal in?” Daarna kwam de uitgeverij - waar ook meer vrouwen dan mannen werken: “Kan het niet wat minder?” Ik vond dat ik door roeien en ruiten moest gaan. Uiteindelijk gingen ze overstag. In jazz en rock ‘n’ roll voel je hoe de makers uit hun bol gaan, tot het gaatje. Maar in literatuur moet alles altijd weer wat netter geformuleerd. Waar staat eigenlijk aangegeven: tot hier en niet verder?’
Een vrouw die haar man begraaft, wordt weduwe genoemd, een man die zonder zijn vrouw achterblijft weduwenaar. Een kind zonder ouders is wees. Maar hoe heten vader en moeder van een gestorven kind?
(Uit: Schaduwkind, 2003)
‘Die bevrijding is begonnen toen ik Schaduwkind had geschreven (over de dood van zijn zes weken oude dochtertje, red.). Ik zat op een dieptepunt, maar was paradoxaal genoeg volkomen vrij geworden. Hij kon het me allemaal niets meer schelen. Ik dacht: als het erop aankomt heb je niks aan literatuur. Waarom zou ik mij dan houden aan allerlei conventies?
‘Het is ook iconoclasme: ik moest het beeld dat van me was ontstaan verbrijzelen. Ik gold al als “erudiet schrijver”, maar na Schaduwkind werd het helemaal onverdraaglijk. Als ik ergens binnenkwam, viel het stil. Mensen durfden me niets te vragen omdat ze dachten: “Die man heeft zoiets ergs meegemaakt” - alsof ik een soort heilige was. Nou, dat beeld heb ik met plezier aan gort geholpen.
‘Ik had ook het idee: hier eindigt iets. Nu begin ik aan een soort parallel leven. Iedereen die zoiets traumatisch heeft meegemaakt, zal dat bevestigen. Je hebt ervoor en erna. Ik lees ook nooit meer voor uit werk, vóór Schaduwkind. Dat voelt alsof het van iemand anders is.’
De frietdampen waren diep in haar huid getrokken, zelfs de kinderen en de honden roken ernaar. Een ontroerend besef dat mijn altijd sluimerende geilheid zeker ten goede kwam. (…) En daar stond ze dan. Alles, de Cafetaria van Vroeger, B.B.’s zeer zichtbare billen die bewogen alsof ze die beweging nodig hadden om te kunnen gaan bestaan, om hun ware vorm te vinden, de gillende negerlullen in het kokende vet, de hele bliksemse boel kwam teruggebliksemd, sloeg in precies op de plaats waar ik stond.
(Uit: J. Kessels: the novel, 2009)
‘Bij J. Kessels: the novel ben ik helemaal los gegaan. Het is niet alleen leuk om te verzinnen, maar ook om te bedenken hoe mensen erop zullen reageren. Ik kreeg woedende reacties van lezers die het schandalig vonden. Daar heb ik plezier in.
‘Je hebt tegenwoordig een nieuw soort feminisme van zelfbewuste vrouwen die zelf wel uitmaken hoe ze klaarkomen, en dat soort dingen. Die vinden het verschrikkelijke, zelfingenomen mannelijke praatjes. Zij hoeven het niet eens te lezen om het te beoordelen: ze weten immers alles al. Feminisme en humor is natuurlijk nooit echt een heel erg gelukte combi geworden. Op een of andere manier blijft dat behelpen.
‘Als je geen tegenspraak meer hebt, moet je je zorgen maken. Er zijn van die schrijvers die door iedereen worden geprezen. Dan ben je volgens mij heel erg aan de afdaling begonnen.’
Op donderdag 17 november verzorgt P.F. Thomése een thema-avond ‘Zuivere muziek & Toegepaste literatuur’. Met componist Martijn Padding en musicoloog/componist Leo Samama spreekt hij over het schrijven van een opera. Kamerling Onnes Gebouw, Lorentsz-zaal, 20.00 u. € 5,- Kaarten zijn te bestellen via gastschrijver@hum.leidenuniv.nl.