Op de tweede dag van de Algemene Politieke Beschouwingen in september opent Kamervoorzitter Khadija Arib de dag met een vermanende mededeling: ‘Mensen ergeren zich ontzettend aan het taalgebruik en de manier waarop wij met elkaar omgaan. Zij vinden het taalgebruik grof en hard. Het debat mag op het scherpst van de snede worden gevoerd, fel en kritisch, maar dat kan ook zonder persoonlijk te worden. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om met respect met elkaar om te gaan. En het aanzien van de Kamer zijn wij allemaal, 150 Kamerleden.’
Aanleiding voor de vermanende woorden was een verhit debat tussen Wilders (PVV) en Kuzu (DENK) de dag ervoor, waarin Wilders zei: ‘Rot zelf lekker op! U hoort hier niet thuis. U bent het vergif van deze samenleving.’ Arib greep niet in, tot ergernis van velen.
Vrijdag sprak ze op het symposium ‘Politiek debat: “Doe eens normaal, man!”’, dat ging over persoonlijke aanvallen in politieke debatten. Wanneer moet je als Kamervoorzitter ingrijpen? ‘Daar is geen kant-en-klaar recept voor’, aldus Arib. ‘Ik ga meer op mijn gevoel af. De uitspraak van Wilders tegen Rutte: “Doe eens normaal man!” waarop Rutte reageerde met “Doe zelf normaal!” vond ik persoonlijk niet zo erg. Sterker, ik vond het eigenlijk geweldig. Maar veel mensen uit de samenleving vonden het niet kunnen. Hoe ik opereer heeft ook met mijn karakter en persoonlijkheid te maken. Iedere voorzitter heeft zijn eigen stijl. Wat ik wel erg vond, was dat Job Cohen voor bedrijfspoedel werd uitgemaakt (door Wilders, red.). Dat vond ik echt denigrerend. Maar ik vind ook dat de Kamerleden elkaar daarop moeten aanspreken. Ze denken dat ik als de juf alles moet corrigeren.’
Macht
Volgens Arib moet er een ‘minimum aan respect’ zijn voor een goed debat. ‘Hoe vervelender, agressiever of onbeschofter je bent, hoe minder je voor elkaar krijgt. In Nederland moet je compromissen sluiten. Hoe harder de lijsttrekkers naar elkaar uithalen, hoe minder macht ze zullen krijgen.’
Maar, zal ze later zeggen, zij die het hardst roepen, krijgen wel de meeste aandacht. ‘Misschien gaat dat over een tijdje weer over, ik weet het niet. Gelukkig debatteert de overgrote meerderheid netjes en met respect.’
Meer nog dan de manier van debatteren stoort ze zich aan het veelvuldig gebruik van digitale apparatuur in de Kamer. ‘Een punt van zorg vind ik dat de Kamerleden allemaal mails lezen op hun telefoon of iPad. Ik vind het niet netjes als een minister op zijn telefoon zit als Kamerleden aan het woord zijn. Dat gebeurde gisteren nog met minister Blok. Het straalt ongeïnteresseerdheid uit.’ Ook herinnert ze zich een opmerking van Pia Dijkstra tijdens het debat over orgaandonatie. ‘Ze fluisterde naar me: “Er wordt over je getwitterd.” Ik zei: “Waarom zit je hier op Twitter? Je moet bij de discussie in de zaal zijn!”’
Militaire tenue
Ook komen Kamerleden steeds vaker met visuele middelen aanzetten. Denk aan het militaire tenue van Thierry Baudet (FvD). ‘Ik dacht: wat moet ik doen? Ik wilde het niet verbieden, want dan moest-ie het in de zaal uittrekken en dat risico wilde ik niet lopen!’ grapt ze. ‘Kamerleden zeggen dat we dit niet meer moeten toelaten. Ik heb gezegd dat ik het niet gepast vond, maar erg vond ik het ook niet.’
Ze denkt niet dat het debat momenteel scherper en onbeschaafder wordt gevoerd dan ooit. ‘Het is allemaal wel veel zichtbaarder geworden door sociale media. Negentig procent van de tijd gaat het gewoon goed.’ Wel erkent ze dat het er in de jaren negentig wat kalmer aan toeging. ‘Maar doorgaans is het niet erger dan vroeger. Persoonlijke aanvallen zijn van alle tijden.’
Blèren over FC Knudde: Wilders bewuste ongemanierdheid
Dat persoonlijke aanvallen van alle tijden zijn, bewijst ook het onderzoek van politiek historicus en universitair docent Carla Hoetink (Radboud Universiteit). ‘Ik ga u uit uw dromen helpen’, begint ze haar symposiumbijdrage. ‘Het is nu niet slechter dan vroeger.’
In 1815 werd het Reglement van Orde opgesteld, die regels bevat over de gang van zaken in de Tweede Kamer. In 1842 wordt de regel opgenomen dat drogredenen, en in het bijzonder het op de man spelen (ook wel: ad hominem) niet de bedoeling zijn. Vier jaar later krijgt de voorzitter de bevoegdheid een spreker tot de orde te roepen. Tussen 1815 en nu heeft Hoetink 1360 voorbeelden gevonden van politici die een ander persoonlijk aanvallen door insinuaties te doen, beschuldigingen van machtsmisbruik te uiten of zich laatdunkend op te stellen. ‘In de jaren zestig is er een piek, toen politieke tegenstanders flink met elkaar de confrontatie aangingen, mensen loskwamen van gezag en zich antiautoritair opstelden.’
Ook in 1934 gebeurde er iets interessants: toen werden de zogenoemde ‘lijken’ ingesteld: uitingen van parlementsleden die werden geschrapt uit de notulen nadat de Kamervoorzitter de betreffende spreker tot de orde had geroepen. ‘Dit gebeurde in de context van het communisme dat over Europa waaide. In het Interbellum werden relatief veel beschuldigingen en beledigende uitlatingen gedaan.’ Overigens zijn die geschrapte uitlatingen wel bewaard in een apart archief.
Buitenstaander
Universitair docent Maarten van Leeuwen van de Universiteit Leiden onderzoekt formuleringskeuzes van politici en betoogt dat Wilders bewust voor ongemanierdheid kiest in het politieke debat. ‘Hij wil een politieke buitenstaander zijn en ongeschreven regels doorbreken. Terwijl hij tot het meubilair van de Kamer behoort, werpt hij zich nadrukkelijk op als man van het volk en distantieert hij zich van het establishment.
Taalgebruik is daarbij een belangrijk instrument. Wilders gebruikt veelvuldig werkwoorden als blèren, kwekken en slijmen, zet verkleinwoorden in, zoals praatjes, plannetjes, hypocriet mannetje (over Pechtold) en vriendjes van de pers. Maar ook andere beledigingen behoren tot zijn repertoire: premier Rutte is ‘de grootste windvaan van Nederland’, Klaver ‘lacht als een schaap’, Spekman ‘is een wandelende wollen trui’, het kabinet is ‘FC Knudde’ en Pechtolds interrupties zijn ‘diarree’.
Zijn uitspraken leiden vaak tot verontwaardiging onder andere politici, en dat is nu net waar Wilders naar op zoek is. ‘Daar gaat hij namelijk net zo hard weer tegenin, waarmee hij de afstand tussen hem en zijn collega’s verder vergroot. En hij komt daarmee nog standvastig over ook.
‘Misschien goed om kiezers te winnen’, oppert Van Leeuwen, ‘maar wellicht is het contraproductief als het gaat om besluitvorming.’
Sebastiaan van Loosbroek