Achtergrond
Niemand zei: zou je niet afstuderen?
Hoe was het voor vrouwen om in de jaren vijftig in Leiden te studeren? Neerlandica Marijke Harberts schreef er de autobio­grafische roman Doezamand over. ‘Je mocht heel veel niet en moest heel veel wel.’
donderdag 21 maart 2019
Eerstejaars van VVSL in 1955. Links tijdens de zogeheten ‘novietenrevue’ in de Leidse Schouwburg.

Haar ouders wilden liever dat ze een spoorstudent werd, maar daar zag Marijke Harberts (82) niets in. En dus verruilde ze op haar achttiende het ouderlijk huis in Den Haag voor een zolderkamer aan de Witte Singel. ‘Ik woonde met vier dames bij een hospita. De huur betaalden we cash en na tienen mochten er geen heren op bezoek. We deelden een gasstel met een paar pitten, maar we aten ook vaak op de club, dat kostte bijna niks.’

De club, dat was de Vereeniging voor Vrouwelijke Studenten te Leiden (VVSL) op Rapenburg 65, die in 1974 zou opgaan in Minerva. Vrijwel alle vrouwelijke studenten werden er lid, om snel een vriendenkring op te bouwen. Een mooie tijd, zegt Harberts. ‘Maar ook beklemmend. Er mocht heel veel niet en er moest heel veel wel. We mochten van de VVSL bijvoorbeeld nooit in een lange broek, behalve als het tien graden vroor.’ Ook moest de kleding altijd netjes zitten, zeker als je over het Rapenburg liep. ‘Een vriendin van me denkt nog steeds dat haar nylons scheef zitten als ze daar loopt.’

Haar ervaringen heeft ze opgetekend in de autobiografische roman Doezamand, die nu, 26 jaar na de eerste publicatie bij Uitgeverij Van Gennep, opnieuw is uitgegeven door Primavera Pers.

Voor haar boek putte Harberts uit eigen ervaringen, deed ze research en sprak ze oud-VVSL-leden. Maar ook verzon ze van alles, zoals hoofdpersoon Karin die verliefd wordt op haar vriendin Ineke. ‘Voor homoseksualiteit was in de jaren vijftig niet eens een woord. En dus bestond het niet. Tijdens het novitiaat (kennismakingstijd, red.) kregen we seksuele voorlichting van een arts, en dat ging alleen maar over de gemeenschap tussen man en vrouw.’

Haar roman schetst een wereld vol vrijheid enerzijds, maar verwachtingspatronen en mores anderzijds. ‘Van vrouwen werd verwacht dat zij zich tegen het einde van hun studie gingen verloven. Men ging ervan uit dat je later voor man en kinderen ging zorgen. Dat was heel ambivalent: aan de ene kant was je bezig met een studie, terwijl het doodgewoon was om daarmee te stoppen zodra je een jongen gevonden had. Niemand zei: zou je niet eerst je studie afmaken? Maar ja, je wilde ook geen oude vrijster worden. En dus werden er heel wat studies afgebroken.’

Verplichte optocht over het Rapenburg met geleende kinderwagens.

Omdat er nauwelijks voorbehoedsmiddelen waren, volgden vaak al snel kinderen. ‘Als je condooms wilde, moest je lid worden van de Nederlandse Vereniging van Seksuele Hervorming. Dan kom je op één avond in de week tussen 19 en 20 uur condooms kopen, in een gebouwtje in een achterafstraatje van het Rapenburg.’ Een zwangerschap betekende het einde van je studententijd. ‘In mijn boek staat een verhaal van een jaargenoot die ongewenst zwanger raakte. Ze ging trouwen met die jongen, een “moetje”, want ze kende hem nauwelijks. Ze ging bij haar schoonouders op zolder wonen en stopte met haar studie terwijl hij doorstudeerde om later geld te kunnen verdienen.’

Abortus bestond in Leiden nog niet, maar er gonsden wel namen rond van twee artsen in Amsterdam. ‘Daar kon je ‘s avonds heen, na het officiële spreekuur. Je moest cash betalen en de behandeling ging soms ook nog onverdoofd. Dat was gruwelijk. Als ik mijn kleindochter van 22 over die tijd vertel, noemt ze het middeleeuws. Het is betrekkelijk kort geleden en toch absurd anders dan nu. Maar we kwamen niet in opstand en stelden onszelf heel weinig vragen. We waren een gehoorzame generatie.’

Aspirant VVSL-leden melden zich aan, augustus 1959. 

Tijdens het drie weken durende novitiaat leerden de aspirant-leden hoe zij zich hoorden te gedragen, vertelt Harberts. Dat was handig, want lang niet alle novieten waren van stand. ‘Er werden ook meisjes lid van de boerderij, bijvoorbeeld uit Zeeland. Naar afkomst werd niet gekeken en we hielden ons niet bezig met wat je vader deed. ’

Mores die ze bijgebracht kregen, waren bijvoorbeeld hoe je een tafel moest dekken en dat doperwten met de bolle kant van de vork dienden te worden gegeten. ‘Dat was natuurlijk absurd, maar als je erbij wilde horen moest je de mores naleven’, zegt Harberts. ‘En een van de andere dwaze dingen die ze verboden, was dat we als eerstejaars niet naar het 3-oktoberfeest mochten. De mannen zouden zich daar als beesten gedragen, en dat mochten wij niet zien.’

De etiquetteleer werd afgewisseld met verbale uitbranders van ouderejaars. ‘Als je het als een spel zag, kon je er wel om lachen. Maar je kon er ook onder gebukt gaan. Voorkennis was winst. Als je moeder in Leiden had gestudeerd, kon die je alles al vertellen.’

Gedronken werd er nauwelijks onder de vrouwen. ‘Een glaasje sherry was al heel wat. We hadden ook nooit wijn in huis, we dronken vooral thee. Het woord ladderzat kenden we niet. Dat was bij het corps wel anders, denk ik.’ Daarover gesproken, herinnert Harberts zich nog ‘de absurde regel’ dat VVSL-leden aan de overkant moesten lopen en de andere kant op moesten kijken zodra ze langs de sociëteit van het corps in de Breestraat liepen. ‘Dat was ook wel humor, maar toch had je het gevoel dat je daar niet moest zijn. Het waren gescheiden werelden.’

Toch konden de eerstejaars elkaar makkelijk herkennen. De mannen van het corps door hun kaalgeschoren hoofden, de vrouwen van VVSL doordat zij een ‘doezamand’ met zich meedroegen naar college. ‘Daar zaten onder meer de collegedictaten in. De doezamand was tekenend voor die tijd en een typisch Leids verschijnsel. Er waren een paar adresjes waar je zo’n mand kon kopen.’

En hoewel de mannen en vrouwen niet op elkaars sociëteit verschenen, konden zij wel via een andere weg contact leggen. Veel studenten waren ook nog lid van een christelijke vereniging, zoals de Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging of de Vrijzinnige Christelijke Studentenbond. ‘Die waren gemengd. Een van de jongens met wie een clubgenoot is getrouwd, was katholiek en had een lijstje gemaakt van alle eerstejaars meisjes die lid waren van de katholieke verenging. Hij is ze toen stelselmatig allemaal afgegaan. Met de vijfde van zijn lijstje is hij getrouwd.’

Marijke HarbertsDoezamand.

Primavera Pers, 2019. €17,50. 

Vanaf 28 maart verkrijgbaar

Juliaantje vs. Hare Koninklijke Hoogheid

In 1956, een jaar na de aankomst van Harberts, werd prinses Beatrix lid van VVSL. Zij moest zich net als de andere aspirant-leden aan de regels houden, weet Harberts nog. ‘Tijdens het novitiaat moest ze dispensatie vragen om bij Prinsjesdag te kunnen zijn.’ Beatrix stelde zich binnen de vereniging afstandelijker op dan haar moeder. ‘Juliana was heel populair en werd door iedereen Juliaantje genoemd. Beatrix wilde Hare Koninklijke Hoogheid worden genoemd. Ze had ook een deftige jaarclub wier leden allemaal waren gescreend. Vooral met hen trok ze op. Ik kende haar goed, ik zat samen met haar in de redactie van het verenigingskrantje Nitor. De redactie mocht haar wél Beatrix noemen. Ze was ook heel hartelijk en belangstellend, toen ik baby’s kreeg is ze nog op bezoek geweest.’

Door Sebastiaan van Loosbroek